ECLI:NL:RVS:2006:AV6245

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503248/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • J.R. Schaafsma
  • J.G.C. Wiebenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Bloemenbuurt-West door gemeenteraad Krimpen aan den IJssel

Op 22 maart 2006 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Bloemenbuurt-West" door de gemeenteraad van Krimpen aan den IJssel. Het bestemmingsplan, dat op 1 juli 2004 door de gemeenteraad was vastgesteld, voorziet in de nieuwbouw van 211 woningen ter vervanging van 150 huurwoningen. Appellant, een bewoner van Krimpen aan den IJssel, heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het plan door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, omdat hij van mening is dat de goedkeuring op oneigenlijke motieven is gebaseerd en dat de sloop van de bestaande woningen niet noodzakelijk is. Hij stelt dat de gemeenteraad niet voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de huidige bewoners en dat er geen compensatie is voor de kosten van gedwongen verhuizing.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de gemeenteraad bij de besluitvorming alle relevante belangen heeft afgewogen, waaronder de technische, financiële en sociale aspecten van de herstructurering van de wijk. De Afdeling concludeert dat de gemeenteraad in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot goedkeuring van het bestemmingsplan, waarbij het belang van de woningbouw en de verbetering van de woonomgeving zwaarder weegt dan de bezwaren van appellant. De Afdeling oordeelt dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het primaat van de gemeenteraad in de ruimtelijke ordening en de noodzaak om bij de afweging van belangen rekening te houden met de bredere context van woningbouw en leefbaarheid in de gemeente. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200503248/1.
Datum uitspraak: 22 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Krimpen aan den IJssel,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2004 heeft de gemeenteraad van Krimpen aan den IJssel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 juni 2004, het bestemmingsplan "Bloemenbuurt-West" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 15 februari 2005, no. DRM/ARB/04/7476A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 11 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 juni 2005.
Bij brief van 5 juli 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) uitgebracht, gedateerd 11 oktober 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2006, waar appellant, in persoon en bijgestaan door E.J. van Niedek, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. du Pont, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Krimpen aan den IJssel, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. van der Ham en W. Melenberg, ambtenaren van de gemeente, en Woningstichting Woonwaard, vertegenwoordigd door ing. M. de Jong.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.3.    Het bestemmingsplan heeft betrekking op gronden aan de oostzijde van de gemeente Krimpen aan den IJssel en voorziet in de nieuwbouw van 211 woningen en bijbehorende voorzieningen, zoals wegen, groen en parkeren, ter vervanging van 150 huurwoningen (hierna: de woningen) van de Woningstichting Woonwaard (hierna: de Woningstichting).
Standpunt van appellant
2.4.    Appellant stelt in beroep dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Hij is van mening dat oneigenlijke motieven aan het plan ten grondslag liggen. Daartoe voert hij aan dat, mede gelet op het door hem aangevraagde onderzoek naar de funderingsproblemen, niet is gebleken dat sloop van de bestaande woningen noodzakelijk is. Volgens appellant zijn ten onrechte alleen financiële belangen van de Woningstichting de reden geweest voor het in procedure brengen van het plan. Voorts meent hij dat de nieuwe plannen leiden tot verdichting van de woonwijk en daarmee tot achteruitgang van het woongenot. Daarnaast stelt appellant dat door het gemeentebestuur voortijdig vergunningen zijn verleend en financiële verplichtingen zijn aangegaan. Verder stelt appellant dat ten onrechte niet is voorzien in compensatie van de kosten die hij in verband met de gedwongen verhuizing moet maken.
Het bestreden besluit
2.5.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht te achten en heeft het goedgekeurd. Hij stelt zich met de gemeenteraad op het standpunt dat het besluit om tot sloop en herstructurering van de wijk over te gaan het resultaat is van een geheel van technische, financiële en sociale afwegingen. Verweerder is van mening dat de gemeenteraad zorgvuldig alle belangen in de afweging heeft betrokken.
Vaststelling van de feiten
2.6.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1.    In de plantoelichting is - verkort weergegeven - het volgende opgenomen. Vanuit financieel oogpunt, gelet op noodzakelijke herstelwerkzaamheden aan funderingen en grootschalige renovatie van de woningen en schuren, is het behouden van de huidige woningen niet wenselijk. De beslissing om niet meer te investeren in de woningen en het daaraan gekoppelde besluit om de buurt te vernieuwen is een geheel van technische, financiële en sociale afwegingen.
Gelet op het provinciaal beleid wordt binnen de gemeente gestreefd naar het tot stand brengen van hoogwaardige en gedifferentieerde woonmilieus alsmede naar de verbetering en het behoud van de kwaliteit in bestaande woonwijken. Differentiatie is noodzakelijk om doorstroming in de woningmarkt te realiseren. Het aandeel goedkope woningen kan dan ook afnemen om een kwaliteitsimpuls in de woningvoorraad als geheel mogelijk te maken. Het gemeentelijk beleid is gericht op vergroting van het woningaanbod voor senioren, mensen met een handicap en jongeren. Herstructurering kan worden ingezet als middel om de kwaliteit van de bestaande voorraad te verbeteren en om middels verdichting bij te dragen aan de gewenste vergroting van de woningvoorraad, zodat kan worden voorzien in de woningvraag van senioren, mensen met een handicap en starters.
Ingezet wordt op een wijk met een groene uitstraling, waarbij voor het beheer wordt gestreefd naar een concentratie van groen in grotere eenheden en het mogelijk maken van een ecologisch beheer.
2.6.2.    Op verzoek van de Woningstichting heeft Fugro Ingenieursbureau BV (hierna: Fugro) onderzoek gedaan naar de staat van de woningen en in het bijzonder naar de funderingen daarvan. Blijkens het rapport van 28 november 2000 (hierna: het rapport Fugro) zijn de funderingen van de woningen in drie categorieën verdeeld, redelijk-matig/redelijk, matig en slecht. Volgens Fugro heeft een zeer groot percentage van de woningen een labiele fundering, hetgeen de eigenaar en de gemeente beperkingen oplegt bij het gebruik, beheer, eventuele renovaties en aanpassingen van het openbaar terrein. In vervolg op voormeld onderzoek zijn op verzoek van de Woningstichting de kosten van vier exploitatievarianten berekend. Bij de varianten waarbij de bestaande woningen worden behouden, is bij de berekening van de kosten uitgegaan van het herstel van de funderingen van alle woningen. Tevens zijn daarbij betrokken de kosten van achterstallig onderhoud en renovatie.
In opdracht van appellant is door ir. A.F. van Weele een contra-expertise uitgevoerd naar de toestand van de funderingen van de woningen en de schuren. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in een rapport van 20 januari 2004 (hierna: het rapport Van Weele). Tevens wordt in dit rapport het rapport van Fugro becommentarieerd. Volgens het rapport Van Weele bestaat, indien alleen technische gronden in aanmerking worden genomen, geen noodzaak om de bestaande woningen te slopen. Voorts wordt de berekening van de herstelkosten voor de funderingen te hoog geacht. Volgens het rapport Van Weele kan worden volstaan met het herstel van de funderingen van de woningen uit de categorie "slecht" door middel van enkele relatief goedkope maatregelen.
2.6.3.    In het deskundigenbericht is opgenomen dat volgens beide rapporten de funderingsgebreken niet zelfstandig aanleiding zijn voor het oordeel dat instandhouding van de woningen om bouwtechnische reden niet meer mogelijk of verantwoord is en die gebreken kunnen worden hersteld. Volgens het deskundigenbericht is het standpunt in het rapport Fugro, dat, gelet op de onderzoeksresultaten, jarenlange praktijkervaring en de nieuwste technische inzichten, onzekerheid voor de Woningstichting over het effect van toekomstige ophogingen op de paalfunderingen voortduurt, indien funderingsherstel alleen plaatsvindt voor de woonblokken in de categorie "slecht", meer aannemelijk dan de voornamelijk theoretisch onderbouwde aanname in het rapport Van Weele dat de palen niet verder zullen zakken en derhalve kan worden volstaan met funderingsherstel voor de woningen in de categorie "slecht". Verder staat in het deskundigenbericht vermeld dat de wens van de Woningstichting om de woningen te slopen en te vervangen door nieuwbouw is gebaseerd op een samenstel van te verwachten kosten van funderingsherstel en uitvoering van achterstallig onderhoud en van de wenselijk geachte woningrenovatie, in verhouding tot de thans beperkte resterende (wettelijke) economische levensduur van de woningen.
Het oordeel van de Afdeling
2.7.    De Afdeling stelt voorop dat de bezwaren van appellant gericht tegen het verlenen van vergunningen, in het bijzonder de op 1 juni 2004 verleende sloopvergunning, het aangaan van financiële verplichtingen door het gemeentebestuur ter uitvoering van het bestemmingsplan en de stelling van appellant inzake de vergoeding van onder meer verhuiskosten niet in deze procedure, waarin slechts de goedkeuring van het voorliggende plan ter beoordeling staat, aan de orde kunnen komen.
2.8.    Onder verwijzing naar hetgeen in overweging 2.2 is neergelegd, overweegt de Afdeling dat verweerder bij zijn besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan rekening moet houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Het primaat in de ruimtelijke ordening ligt aldus bij de gemeenteraad. Deze dient bij de vaststelling van het plan alle ruimtelijke belangen af te wegen. In dit verband overweegt de Afdeling dat het belang van appellant bij het behoud van de woningen in deze procedure dient te worden meegewogen, aangezien uit de ligging van de bouwblokken op de plankaart volgt dat bij realisatie van het plan behoud van de bestaande woningen niet mogelijk is.
2.8.1.    Anders dan appellant betoogt, is uit het rapport van Fugro niet af te leiden dat het noodzakelijk is om over te gaan tot sloop van de bestaande woningen. In zoverre is het door appellant overgelegde rapport derhalve niet in tegenspraak met dit rapport.
Uit de in de overwegingen 2.6.1. tot en met 2.6.3. opgenomen gegevens blijkt dat de wens van de Woningstichting om tot sloop van de woningen over te gaan door de gemeenteraad is beoordeeld in een bredere belangenafweging. Hierbij is het belang van appellant bij behoud van de woningen met inbegrip van het belang bij behoud van de huidige groene opzet van de wijk afgewogen tegen de bedrijfseconomische belangen van de Woningstichting bij sloop van de woningen en de ruimtelijke en sociale belangen die gediend zijn bij de herinrichting van de betrokken wijk. Bij deze belangenafweging zijn onder meer betrokken de kosten van funderingsherstel, van de uitvoering van achterstallig onderhoud en van de wenselijk geachte woningrenovatie van de bestaande woningen. Deze kosten zijn bezien in verhouding tot de thans beperkte resterende (wettelijke) economische levensduur van de woningen. Voorts is betekenis toegekend aan de behoefte die bestaat aan vergroting van de woningvoorraad als gevolg van de toegenomen vraag naar woningen voor met name senioren, mensen met een handicap en starters. Daarnaast blijkt uit de stukken dat de gemeenteraad heeft overwogen dat door de gewenste toename van het aantal woningen het plan met zich brengt dat een deel van het groen in de wijk als gevolg van verdichting zal verdwijnen. Volgens de plantoelichting is echter uitgangspunt dat desondanks gestreefd wordt naar een groene inrichting van de nieuwe wijk. Ter zitting is daarnaast naar voren gekomen dat wat betreft de belangen van de huidige bewoners van de woningen de Woningstichting zich inspant om deze bewoners van gelijkwaardige huisvesting te voorzien.
Gelet op al het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de gemeenteraad alle relevante belangen bij de besluitvorming heeft betrokken. Daarbij is de te verwachten aantasting van het groene karakter van de wijk, gelet op hetgeen het plan mogelijk maakt in samenhang met het streven naar een groene inrichting, niet zo groot dat moet worden gevreesd voor het ontstaan van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in de nieuwe wijk.
2.8.2.    De Afdeling is voorts van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gemeenteraad, indachtig de aan hem toekomende vrijheid op dit punt, een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang bij verwezenlijking van het plan dan aan het belang van appellant bij behoud van de huidige situatie. Verweerder heeft dan ook de keuze van de gemeenteraad om een andere inrichting van het gebied mogelijk te maken in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten.
2.9.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Langeveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2006
317-432.