ECLI:NL:RVS:2006:AV6248

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506603/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Schonenvaardersstraat e.o. door gemeenteraad Deventer

Op 22 maart 2006 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Schonenvaardersstraat e.o." dat op 22 november 2004 door de gemeenteraad van Deventer was vastgesteld. Appellante, een bewoonster van een woonschip, had beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Overijssel, omdat haar ligplaats voor het woonschip niet als zodanig was bestemd. De gemeenteraad had het plan goedgekeurd, ondanks de bezwaren van appellante, die stelde dat haar ligplaats in 1988 met medewerking van het gemeentebestuur was verplaatst en dat er vergunningen waren verleend voor de ligplaats en een berging.

De Afdeling overwoog dat de gemeenteraad in redelijkheid had kunnen besluiten om het gebruik van de ligplaats niet als zodanig te bestemmen, gezien de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied. De Afdeling stelde vast dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en dat appellante geen blijvende rechten kan ontlenen aan de eerder verleende vergunningen. De Afdeling concludeerde dat het besluit van verweerder om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening en dat er geen grond was voor het oordeel dat het besluit anderszins onrechtmatig was. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200506603/1.
Datum uitspraak: 22 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Deventer,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2004 heeft de gemeenteraad van Deventer, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 november 2004, het bestemmingsplan "Schonenvaardersstraat e.o." vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 24 mei 2005, no. RWB/2004/4575, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 27 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk van verweerder ontvangen. Dat is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, is verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door ing. B. P. de Groot, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord. Verweerder is niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt van appellante
2.3.    Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover daarin het gebruik van perceel [locatie] als ligplaats voor haar woonschip niet als zodanig is bestemd. Zij voert daartoe aan dat het woonschip in 1988 met medewerking van het gemeentebestuur naar die locatie is verplaatst en dat een vergunning voor de ligplaats en een bouwvergunning voor een berging en een zendmast ten behoeve van het schip zijn verleend. Voorts acht zij de aanwezigheid van de ligplaats niet onverenigbaar met de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen waarin het plan voorziet.
Standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. De door appellante naar voren gebrachte omstandigheden doen er volgens hem niet aan af dat de gemeenteraad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het kader van het project "Revitalisering Bergweide" en de ontwikkeling van de as Deventer-Colmschate een positieve bestemming van de ligplaats in ruimtelijk opzicht ongewenst is. Volgens verweerder is appellante door het niet als zodanig bestemmen van de ligplaats niet onevenredig in haar belangen geschaad, nu de ligplaats onder het overgangsrecht van het plan valt en zij deze vooralsnog kan blijven innemen. Verweerder wijst er verder op dat een plan van aanpak voor woonschepen is opgesteld en voor de aankoop of verplaatsing van het schip budget is gereserveerd. Het ligt dan ook in de lijn der verwachting dat binnen de planperiode het schip zal worden aangekocht of verplaatst, aldus verweerder.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    Appellante is bewoonster van een woonschip met een ligplaats langs de oever van het Overijsselsch Kanaal aan de [locatie]. De ligplaats valt binnen de begrenzing van het plangebied.
Vast staat dat het woonschip in 1988 met medewerking van het gemeentebestuur naar de huidige locatie is verplaatst en dat destijds een vergunning voor de ligplaats is verleend.
Het plangebied ligt ten oosten van het centrum van Deventer. Het wordt begrensd door de Hanzeweg, de Schonenvaardersstraat en de zuidgrens van de Rivierenwijk en vormt een onderdeel van de rand van het bedrijventerrein Bergweide. De Hanzeweg en de Snipperlingsdijk lopen door het plangebied en zijn belangrijke stedelijke hoofdverbindingen.
Het merendeel van de gronden in het plangebied, waaronder de huidige ligplaats voor het woonschip van appellante, heeft de bestemming "Bedrijven" gekregen. De planvoorschriften die bij deze bestemming horen, staan het gebruik als ligplaats voor een woonschip niet toe.
Blijkens de plantoelichting voorziet het plan in de ontwikkeling van een bedrijventerrein met een representatieve uitstraling. De stedenbouwkundige opzet is daarop afgestemd en heeft als uitgangspunt het creëren van een open zicht vanaf de stedelijke as Centrum-Colmschate op de gevelwand van de bedrijven en het zodanig inrichten van de zone tussen Snipperlingsdijk en de gevelwand dat een decor ontstaat, waarbinnen de bedrijven zich optimaal kunnen presenteren. In verband hiermee acht de gemeenteraad de aanwezigheid van de ligplaats ongewenst.
Blijkens het bestreden besluit is in het kader van het project "Revitalisering Bergweide" een budget gereserveerd voor de aankoop of verplaatsing van het schip
2.5.2.    Ingevolge artikel 13, tweede lid, van de planvoorschriften mag het gebruik, dat op het tijdstip van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan van in het plan begrepen gronden en bouwwerken in afwijking van het plan wordt gemaakt, worden voortgezet en gewijzigd, mits daardoor de afwijkingen van het plan niet worden vergroot.
Het bepaalde in de vorige zin geldt niet indien:
- het betreft een gebruik dat reeds in strijd is met het vóór het onderhavige plan geldende bestemmingsplan,
- dat strijdig gebruik een aanvang heeft genomen, nadat de goedkeuring van dat vorige bestemmingsplan onherroepelijk was geworden, én
- burgemeester en wethouders vóór het in de aanhef van dit lid bedoelde tijdstip een aanvang hebben gemaakt met een procedure ter beëindiging van dat strijdig gebruik en zulks op de gebruikelijke wijze aan overtreder kenbaar hebben gemaakt.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    Verweerder heeft in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze van de gemeenteraad voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein met een representatief karakter. Daarbij is ten aanzien van de bedenkingen van appellante niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat het woonschip niet in de beoogde ruimtelijke ontwikkeling van het gebied past. Dat appellante daaromtrent een andere mening is toegedaan, kan, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel leiden.
Gelet op de bevoegdheid van de gemeenteraad om op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen nieuwe bestemmingen in een plan op te nemen, heeft verweerder voorts terecht overwogen dat appellante geen blijvende rechten kan ontlenen aan de haar voor het innemen van de ligplaats en de bouw van een berging en een zendmast verleende vergunning. Door de situatie van appellante onder het overgangsrecht te brengen, zoals ter zitting van de kant van de gemeente ook is bevestigd, is in voldoende mate aan haar belangen tegemoetgekomen. Daarenboven is in het kader van het project "Revitalisering Bergweide" een budget gereserveerd voor de aankoop of verplaatsing van het schip. Op goede gronden is dan ook niet tegemoet gekomen aan de wens van appellante het gebruik van perceel [locatie] als ligplaats voor haar woonschip als zodanig te bestemmen.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Frenkel, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Frenkel
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2006
206.