ECLI:NL:RVS:2006:AV6285

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506287/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor bedrijfswoning in Apeldoorn

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn op 18 augustus 2003 een bouwvergunning eerste fase geweigerd voor het oprichten van een bedrijfswoning ter vervanging van een woonwagen op een perceel in Apeldoorn. Appellant, de aanvrager van de vergunning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar het college heeft dit bezwaar op 12 maart 2004 ongegrond verklaard. Hierop heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank Zutphen, die op 3 juni 2005 de uitspraak van het college heeft bevestigd. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waar de zaak op 1 maart 2006 ter zitting is behandeld.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het perceel waarop de bouwvergunning betrekking heeft, is gelegen in een gebied met de bestemming 'Industrieterrein'. Volgens de planvoorschriften zijn alleen bedrijfsgebouwen toegestaan en kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden stellen aan de bouw van woningen. De Raad van State oordeelt dat het college terecht heeft geweigerd om vrijstelling te verlenen voor de bouw van de bedrijfswoning, omdat deze niet zodanig ten opzichte van de bedrijfsgebouwen is gesitueerd dat afsplitsing van de woning van de overige bebouwing uitgesloten kan worden geacht. De bestaande bedrijfswoonwagen op het perceel verandert hier niets aan, en het voornemen van appellant om de bedrijfsgebouwen uit te breiden is niet relevant, aangezien dit nog geen vaste vormen had aangenomen ten tijde van de beslissing op bezwaar.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200506287/1.
Datum uitspraak: 22 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04 / 333 van de rechtbank Zuthpen van 3 juni 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) appellant bouwvergunning eerste fase geweigerd voor het oprichten van een bedrijfswoning ter vervanging van een woonwagen op het perceel [locatie] te Apeldoorn.
Bij besluit van 12 maart 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juni 2005, verzonden op 7 juni 2005, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het beroep van appellant, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 18 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 augustus 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.D.G. Visser, werkzaam bij de gemeente Apeldoorn, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft ligt in het als bestemmingsplan geldende uitbreidingsplan in onderdelen "Het Loo en Parken D" en heeft hierin de bestemming "Industrieterrein" met aanduiding "XVII".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn ter plaatse als hoofdgebouwen uitsluitend bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een industrieel bedrijf toegestaan.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders ten aanzien van de plaats, de onderlinge afstand en de goothoogte van de te stichten hoofdgebouwen eisen stellen.
Ingevolge het derde lid zijn burgemeester en wethouders bevoegd toe te staan, dat per bedrijf maximaal twee woningen worden gebouwd, mits deze woningen, zo zij niet aan de bedrijfsgebouwen zijn vastgebouwd, naar het oordeel van burgemeester en wethouders zodanig zijn gesitueerd ten opzichte van de bedrijfsgebouwen, dat afsplitsing van de woningen van de overige bebouwing, in dier voege dat de woningen haar karakter van dienstwoning verliezen, uitgesloten moet worden geacht en mits de woningen niet inpandig worden gebouwd.
2.2.    Blijkens het bouwplan zal de bedrijfswoning worden gesitueerd aan de oostzijde van het perceel, terwijl de bedrijfsgebouwen van appellant aan de westzijde van het perceel zijn gelegen. De afstand tussen de locatie voor de bedrijfswoning en de bedrijfsgebouwen is ongeveer 50 meter.
2.3.    Anders dan appellant heeft betoogd is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bedrijfswoning niet zodanig ten opzichte van de bedrijfsgebouwen is gesitueerd dat afsplitsing van de woning van de overige bebouwing, in die zin dat de woning het karakter van dienstwoning verliest, uitgesloten moet worden geacht.
De gestelde omstandigheid dat ter plaatse van de op te richten bedrijfswoning al vele jaren een bedrijfswoonwagen staat die als dienstwoning / bedrijfswoning wordt gebruikt, maakt dit niet anders.
Voorts is het voornemen van appellant om de bestaande bedrijfsgebouwen in oostelijke richting uit te breiden, waardoor de afstand tot de locatie voor de bedrijfwoning aanmerkelijk zou worden verkleind, in dit geding niet aan de orde, omdat het ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar nog geen vaste vormen had aangenomen.
Het college heeft dan ook kunnen weigeren om vrijstelling op grond van artikel 3, derde lid, van de planvoorschriften te verlenen.
De gevraagde bouwvergunning is wegens strijd met het bestemmingsplan terecht geweigerd.
De rechtbank is ook tot dat oordeel gekomen.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2006
202.