ECLI:NL:RVS:2006:AV6286

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506282/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wijziging bestemmingsplan voor agrarisch perceel in Lichtenvoorde

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde, thans Groenlo, op 8 maart 2004 een verzoek van appellante afgewezen om de bestemming van een perceel aan de Manschotterweg te wijzigen van 'agrarisch gebied zonder bouwperceel' naar 'agrarisch gebruik met bouwperceel'. Appellante, die een kwekerij, hoveniersbedrijf en tuincentrum exploiteert, verzocht om de wijziging om een bedrijfsgebouw en een bedrijfswoning te realiseren. Het college verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond en de rechtbank Zutphen bevestigde deze beslissing op 28 juni 2005. Appellante ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij zij stelde dat de kwekerij een zelfstandig bedrijf vormt en dat er onvoldoende mogelijkheden zijn voor nieuwvestiging van agrarische bedrijven in de gemeente.

De Raad van State oordeelde dat het college terecht geen aanleiding zag om de bestemming te wijzigen. Het perceel valt onder het bestemmingsplan 'Buitengebied 1998', dat bebouwing op het perceel verbiedt. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vrijkomende agrarische percelen niet van gelijkwaardige kwaliteit zijn en dat er voldoende mogelijkheden zijn voor het oprichten van bedrijfsgebouwen op de huidige locatie. De rechtbank had op goede gronden geoordeeld dat de kwekerij geen zelfstandig bedrijf vormt, maar een onderdeel is van een financiële en fiscale eenheid met het hoveniersbedrijf en het tuincentrum.

Het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, met verbetering van gronden. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200506282/1.
Datum uitspraak: 22 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] te [plaats], [vennoot B] te [plaats] en [vennoot C] te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/535 van de rechtbank Zutphen van 28 juni 2005 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde, thans het college van burgemeester en wethouders van Groenlo.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde, thans het college van burgemeester en wethouders van Groenlo (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van appellante om de bestemming van een perceel gelegen aan de noordzijde van de Manschotterweg te wijzigen van "agrarisch gebied zonder bouwperceel" in "agrarisch gebruik met bouwperceel".
Bij besluit van 4 november 2004 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2005, verzonden op 8 juli 2005, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 18 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 oktober 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 8 november 2005 en bij brief van 29 november 2005 heeft appellante een memorie ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken van het college en van appellante ontvangen. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [vennoot A], eigenaar, bijgestaan door G. Weyers en ing. W.A. van Mullem, gemachtigden, en het college, vertegenwoordigd door ing. G.H. Hiddink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het perceel aan de noordzijde van de Manschotterweg heeft ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" de bestemming "Agrarisch gebied zonder bouwperceel".
Blijkens de bij het bestemmingsplan behorende kaart "gebiedsperspectief" ligt het perceel binnen deelgebied 1. Niet in geschil is dat op het perceel bebouwing niet is toegestaan.
2.2.    Appellante heeft verzocht om de bestemming van het perceel te wijzigen om daarop een bedrijfsgebouw en een bedrijfswoning ten behoeve van haar kwekerij voor bomen en planten te realiseren. Het bedrijf van appellante ter plaatse bestaat naast een kwekerij uit een hoveniersbedrijf en een tuincentrum. Het bedrijf beschikt over twee bedrijfswoningen.
2.3.    Ingevolge artikel 36, aanhef en onder B, van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders met inachtneming van het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het plan wijzigen voor wat betreft de gronden gelegen binnen deelgebied 1 ten behoeve van het opnemen van nieuwe agrarische bouwpercelen ten behoeve van grondgebonden niet-veehouderijbedrijven, mits aan een viertal genoemde nadere voorwaarden wordt voldaan.
In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt onder het kopje "uitwerking van dit beleid" opgemerkt: "Verder is in dit deelgebied nieuw vestiging van grondgebonden niet-veehouderijbedrijven mogelijk. De vestiging dient bij voorkeur beperkt te blijven tot vrijkomende agrarische bedrijvencomplexen." Daarnaast voert het college het beleid dat verstening van het buitengebied zoveel mogelijk moet worden voorkomen.
2.4.    Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat voor wijziging van de bestemming geen aanleiding bestaat, omdat binnen de gemeente met enige regelmaat agrarische bedrijvencomplexen vrijkomen en zijn vrijgekomen waar nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf mogelijk zou kunnen zijn.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de grond van de vrijkomende agrarische percelen niet van gelijkwaardige kwaliteit zou zijn als de grond waarop zij thans de bomen en planten teelt en dat de nieuw te verwerven gronden noodzakelijkerwijs moeten aansluiten bij de reeds bij appellante in gebruik zijnde gronden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college heeft aangegeven dat appellante ter plaatse van haar bedrijf nog voldoende mogelijkheden heeft voor het oprichten van bedrijfsgebouwen ten behoeve van haar kwekerij en dat zij reeds over twee bedrijfswoningen beschikt.
2.5.    Voorts is de rechtbank, anders dan appellante heeft betoogd, op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de kwekerij een zelfstandig bedrijf vormt.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting vormt de kwekerij samen met het hoveniersbedrijf en het tuincentrum, een financiële en fiscale eenheid. Verder blijkt uit het verslag van de hoorzitting van de Adviescommissie voor Bezwaarschriften van 12 november 2003 dat appellante van mening is dat ontkoppeling van de kwekerij van de twee andere bedrijfsonderdelen de continuïteit van de onderneming in gevaar brengt.
Van nieuw vestiging van een zelfstandig en afzonderlijk bedrijf kan dan ook niet worden gesproken. Het in juli 2004 door GLTO bedrijfsadvies B.V. opgestelde bedrijfsplan, de second opinion van DLV Plant B.V. van november 2005 en de uitspraak van de rechtbank van 9 juni 2005, in zaak no. 04/1561, waarnaar appellante heeft verwezen, bieden geen steun voor een ander oordeel.
2.6.    Gelet op het vorenstaande kan niet worden gezegd dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten van de wijzigingsbevoegdheid geen gebruik te maken.
2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient - met verbetering van gronden - te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink    w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2006
202.