ECLI:NL:RVS:2006:AV7520

Raad van State

Datum uitspraak
29 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200507262/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. Schaafsma
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kostenverhaal bij inzameling huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 maart 2006 uitspraak gedaan over een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam en een appellante betreffende de toepassing van bestuursdwang. De zaak begon met een besluit van 20 januari 2005, waarin verweerder zijn beslissing om op 29 december 2004 bestuursdwang toe te passen, schriftelijk vastlegde. Dit besluit hield in dat de kosten van de bestuursdwang voor rekening van appellante zouden komen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 2 augustus 2005. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 18 augustus 2005 is ingekomen.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 9 maart 2006, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. M.K. Dessens, en verweerder door ambtenaren van de gemeente Rotterdam. De kern van het geschil betrof de vraag of appellante in strijd had gehandeld met artikel 4.2.15 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Rotterdam, dat het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden verbiedt. Verweerder stelde dat een huisvuilzak, aangetroffen op 29 december 2004, afkomstig was van appellante en dat zij deze in strijd met de APV had aangeboden.

De Raad van State oordeelde echter dat appellante op het betreffende adres geen particulier huishouden had en dat er derhalve geen sprake was van een overtreding van de APV. Hierdoor was verweerder niet bevoegd om bestuursdwang toe te passen. De Raad van State verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte het eerdere besluit van 20 januari 2005. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellante.

Uitspraak

200507262/1.
Datum uitspraak: 29 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2005 heeft verweerder zijn beslissing om op 29 december 2004 bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van appellante komen.
Bij besluit van 2 augustus 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 16 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2005, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.K. Dessens, advocaat te Rotterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem en mr. S.D.M. Mahangi, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Artikel 4.2.15, derde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: APV) verbiedt het op andere dagen en tijden dan krachtens het eerste lid en in het tweede lid is bepaald ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen.
Ingevolge artikel 4.2.1 van de APV wordt onder 'huishoudelijke afvalstoffen' verstaan: afvalstoffen afkomstig uit particuliere huishoudens, behoudens voor zover het afgegeven of ingezamelde bestanddelen van die afvalstoffen betreft die zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen.
2.2.    De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met afvalstoffen die op 29 december 2004 is aangetroffen aan de Veerkade, ter hoogte van nummer 9, te Rotterdam. Volgens verweerder was deze huisvuilzak, blijkens een daarin aangetroffen poststuk, afkomstig van appellante en heeft zij die in strijd met artikel 4.2.15 van de APV ter inzameling aangeboden.
2.3.    Appellante heeft op het adres Veerkade 9 te Rotterdam geen particulier huishouden, zodat reeds om die reden niet kan worden gesteld dat appellante in strijd met artikel 4.2.15, derde lid van de APV heeft gehandeld. Nu er geen overtreding is zoals gesteld was verweerder niet bevoegd over te gaan tot toepassing van bestuursdwang. Verweerder heeft het besluit van 20 januari 2005 bij het bestreden besluit ten onrechte niet herroepen.
2.5.     Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. Het besluit van 20 januari 2005 moet worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.6.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 2 augustus 2005, kenmerk A.B.2005.2.04296/JDK;
III.    herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 20 januari 2005, kenmerk STZ HA nr. 04/03223;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Rotterdam aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de gemeente Rotterdam aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma    w.g. Van der Zijpp
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2006
262-509.