200507368/1.
Datum uitspraak: 29 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hoensbroek, gemeente Heerlen, mede namens de stichting "Stichting Buurtbeheer Maria-Gewanden", gevestigd te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 7 december 2004 heeft de gemeenteraad van Heerlen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van 26 november 2004, het bestemmingsplan "Hoensbroek-West" (hierna: het plan) vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 28 juni 2005, kenmerk 2005/29725, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2005, beroep ingesteld.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder en [appellant]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellant] en de gemeenteraad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2006, waar appellant in persoon is verschenen. Verweerder en de gemeenteraad van Heerlen zijn niet verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. De Stichting Buurtbeheer Maria-Gewanden heeft geen zienswijze tegen het ontwerp-plan ingebracht bij de gemeenteraad, noch bedenkingen tegen het vastgestelde plan ingebracht bij verweerder.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door degene die tijdig tegen het ontwerp-plan een zienswijze bij de gemeenteraad en tegen het vastgestelde plan bedenkingen bij het college van gedeputeerde staten heeft ingebracht. Dit is slechts anders, voorzover hier van belang, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig een zienswijze en bedenkingen in te brengen. Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Het beroep, voor zover ingesteld door Stichting Buurtbeheer Maria-Gewanden, is niet-ontvankelijk.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van [appellant]
2.4. [Appellant] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Hij merkt op dat in de plantoelichting ten onrechte wordt gesteld dat de buurt Maria-Gewanden binnen het plangebied valt. Verder stelt hij dat de plantoelichting niet voldoet aan het bepaalde in artikel 12, tweede lid, onder a, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985), omdat in de toelichting wordt gesproken van een gemeenschapshuis, terwijl deze niet op de plankaart is weergegeven.
Voorts stelt appellant dat aan het plandeel betreffende de speeltuin gelegen aan de Langstraat ten onrechte de bestemming "Maatschappelijke doeleinden -Ms(k)-" is toegekend, nu het kinderdagverblijf op slechts een klein gedeelte van de gronden is gevestigd. Voor zover deze bestemming is toegekend om parkeervoorzieningen op de betreffende gronden mogelijk te maken, stelt appellant dat er voldoende parkeergelegenheid in de omgeving is. Hij meent dat de voorheen geldende bestemming "Recreatieve doeleinden" gehandhaafd dient te blijven en merkt daarbij op dat aan de vergelijkbare speeltuin aan de Wingerdweg de bestemming "Recreatieve doeleinden -Rd(t)-" is toegekend.
Het standpunt van verweerder
2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het plan, voor zover appellanten daartegen in beroep zijn gekomen, in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het in zoverre goedgekeurd.
Verweerder merkt op dat de plantoelichting als zodanig niet aan goedkeuring is onderworpen. Verder stelt hij dat de opmerkingen van appellant ten aanzien van bepaalde elementen uit de plantoelichting geen grond vormen voor de conclusie dat het plan niet voldoet aan het bepaalde in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro 1985. Ten aanzien van de speeltuin merkt verweerder op dat de toegekende bestemming de mogelijkheid biedt om het gehele gebouw te gebruiken voor kinderopvang.
Vaststelling van de feiten
2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1. In het plan is aan de gronden van de speeltuin en het kinderdagverblijf aan de Langstraat de bestemming "Maatschappelijke doeleinden -Ms(k)-" toegekend. Ingevolge artikel 15, eerste en tweede lid, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor een kinderdagverblijf en zijn op deze gronden toegelaten gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, verhardingen, groenvoorzieningen, parkeer-voorzieningen en bijbehorende voorzieningen.
In het besluit tot vaststelling van het plan wordt ter beantwoording van de zienswijze van appellant door de gemeenteraad opgemerkt dat binnen de bestemming "Maatschappelijke doeleinden -Ms(k)-" speeltoestellen zijn toegestaan en dat deze bestemming beter past bij de huidige situatie.
De speeltuin aan de Wingerdweg is op de plankaart aangegeven als "Recreatieve doeleinden -Rd(t)-". In artikel 24, eerste en tweede lid, van de planvoorschriften is bepaald dat deze gronden zijn bestemd voor een speeltuin en dat op deze gronden zijn toegelaten gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen, groenvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen.
2.6.2. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro 1985, voor zover hier van belang, gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd de uitkomsten van het in artikel 9 bedoelde onderzoek voor zover dit onderzoek het in het plan begrepen gebied betreft. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Bro 1985, voor zover hier van belang, verrichten burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied der gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in de gemeente.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. Voor zover appellant in zijn beroep erop heeft gewezen dat ten onrechte wordt gesteld dat de buurt Maria-Gewanden in het plan is opgenomen en in deze buurt een gemeenschapshuis aanwezig is, treft dit geen doel. Ter zitting heeft appellant bevestigd dat hij hiermee enkel wijst op onjuistheden in de plantoelichting. Gezien het feit dat aan de toelichting geen bindende betekenis toekomt, behoefde verweerder in deze bedenkingen geen aanleiding te zien om goedkeuring aan het plan te onthouden. Tevens is de Afdeling niet gebleken dat er onvoldoende onderzoek is verricht naar de bestaande toestand van de gemeente als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van het Bro 1985. Het standpunt van verweerder, dat de opmerkingen van appellant ten aanzien van de plantoelichting geen grond vormen voor de conclusie dat het plan niet voldoet aan het bepaalde in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro 1985, acht de Afdeling juist.
2.8. Ten aanzien van de stelling van appellant dat voor de speeltuin aan de Langstraat de voorheen geldende bestemming gehandhaafd dient te blijven, overweegt de Afdeling als volgt. Niet bestreden is dat de speeltuin in het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemming "Recreatieve doeleinden" had. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat het grootste deel van het plandeel is ingericht en wordt gebruikt als een zelfstandig beheerde speeltuin en een klein deel in gebruik is als kinderdagverblijf. Het kinderdagverblijf heeft een aparte toegang tot het ter plaatse aanwezige gebouw en de speeltuin.
Hoewel de bedenkingen van appellant daartoe aanleiding geven, heeft verweerder in het bestreden besluit niet inzichtelijk gemaakt op grond waarvan hij met de aan het bestreden plandeel toegekende bestemming kan instemmen, terwijl het desbetreffende plandeel grotendeels in gebruik is als speeltuin en de functie van kinderopvang ter plaatse ruimtelijk gezien een ondergeschikte rol heeft. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het plan de afzonderlijke bestemmingen bevat van enerzijds "Recreatieve doeleinden -Rd(t)-", specifiek voor een speeltuin, en anderzijds "Maatschappelijke doeleinden -Ms(k)-", specifiek voor een kinderdagverblijf.
2.9. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden -Ms(k)-" betreffende de speeltuin en het kinderdagverblijf aan de Langstraat, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
2.10. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep, voor zover ingesteld door de stichting "Stichting Buurtbeheer Maria-Gewanden", niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep, voor zover ingesteld door [appellant], gegrond, voor zover het beroep is gericht op het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden -Ms(k)-" betreffende de speeltuin en het kinderdagverblijf aan de Langstraat;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 28 juni 2005, kenmerk 2005/29725, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden -Ms(k)-" betreffende de speeltuin en het kinderdagverblijf aan de Langstraat;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 42,37 (zegge: tweeënveertig euro en zevenendertig cent); het dient door de provincie Limburg aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de provincie Limburg aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2006