200601459/1.
Datum uitspraak: 24 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 4 januari 2006 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de artikelen 10.40, 10.42 en 18.18 van de Wet milieubeheer.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 21 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 maart 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M. Bos, advocaat te Rosmalen, en M.F.G. Derks, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.J.P. Bauwer, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2.1. In de inrichting van verzoekster worden afvalstoffen verwerkt tot mengvoeder. Niet in geschil is dat het mengvoeder geen afvalstof is.
Volgens verweerder meldt verzoekster de afgifte van het mengvoeder aan haar afnemers ten onrechte niet aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (hierna: het LMA). Met de last tot naleving van artikel 10.42 van de Wet milieubeheer beoogt verweerder deze situatie te beëindigen.
2.2. Verzoekster kan zich uitsluitend wat betreft de bovengenoemde last niet met het bestreden besluit verenigen. Volgens haar levert het niet melden van de afgifte van mengvoeder geen overtreding op.
2.3. Ingevolge artikel 10.42, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan in artikel 10.38, eerste lid, van de Wet milieubeheer bedoelde personen de verplichting worden opgelegd de in dat artikel bedoelde gegevens te melden aan een door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan te wijzen instantie. Ingevolge het tweede lid zijn daarbij de artikelen 10.40, derde lid, en 10.41 van overeenkomstige toepassing.
Verzoekster kan artikel 10.42 van de Wet milieubeheer niet (hebben) overtreden. Dit artikel bevat immers geen gebod of verbod, maar voorziet slechts in een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur een meldingsplicht op te leggen aan bepaalde personen. In zoverre was verweerder niet bevoegd tot het opleggen van de bestreden last onder dwangsom.
2.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder heeft beoogd aan de last met betrekking tot de afgiftemeldingen mede een overtreding van artikel 7 van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (hierna: het Besluit) ten grondslag te leggen.
2.4.1. Ingevolge artikel 7 van het Besluit is artikel 10.38, derde lid, van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing wanneer, voor zover hier van belang, een persoon zich van stoffen, preparaten of andere producten ontdoet door afgifte aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a of b, van de Wet milieubeheer.
De in artikel 10.37, tweede lid, onder a en b bedoelde personen zijn personen die, voor zover hier van belang, bevoegd zijn om afvalstoffen in te zamelen, nuttig toe te passen of te verwijderen.
Ingevolge artikel 10.38, derde lid, van de Wet milieubeheer dienen, kort weergegeven, dergelijke personen wanneer zij aan elkaar afvalstoffen afgeven met betrekking tot die afgifte een aantal gegevens aan een nader aan te wijzen instantie (zijnde het LMA) te melden.
2.4.2. Naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter dient bij de uitleg van artikel 7 van het Besluit te worden uitgegaan van de letterlijke betekenis van artikel 10.37, tweede lid, onder a en b, van de Wet milieubeheer. Op grond van artikel 7 van het Besluit samen met artikel 10.38, derde lid, van de Wet milieubeheer bestaat dan ook pas een meldingsplicht indien in ieder geval sprake is van afgifte van stoffen aan een persoon die bevoegd is afvalstoffen in te zamelen, nuttig toe te passen of te verwijderen als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a of b. Gesteld noch gebleken is dat de afnemers waaraan verzoekster mengvoeder levert moeten worden beschouwd als dergelijke personen. Anders dan verweerder heeft betoogd, kan hetgeen in de Nota van Toelichting bij het Besluit is vermeld niet tot een andere uitleg van artikel 7 van het Besluit leiden. In de tekst van dit artikel zijn geen aanknopingspunten te vinden voor een uitleg zoals in de toelichting is verwoord, inhoudende dat ook afgifte aan andere personen dan bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a of b aan het LMA moet worden gemeld.
Naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter is artikel 7 van het Besluit derhalve niet overtreden, zodat reeds hierom een last onder dwangsom niet mede op overtreding van deze bepaling kon of had kunnen worden gebaseerd.
2.5. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 4 januari 2006, kenmerk 2005/57707, voor zover het de met betrekking tot artikel 10.42 van de Wet milieubeheer opgelegde last betreft;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 683,27 (zegge: zeshonderddrieëntachtig euro en zevenentwintig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Limburg aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Limburg aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van der Zijpp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2006