ECLI:NL:RVS:2006:AV7556

Raad van State

Datum uitspraak
29 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200503088/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • D. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om handhaving van geluid- en stankhinder bij woonzorgcomplex Zorgcentrum Marishof te Maarheeze

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 maart 2006 uitspraak gedaan over het beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om bestuurlijke handhavingsmaatregelen met betrekking tot het woonzorgcomplex "Zorgcentrum Marishof" in Maarheeze. Het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck had op 31 augustus 2004 het verzoek van de appellant, ingediend op 10 juni 2004, afgewezen. De appellant stelde dat hij onaanvaardbare geluid- en stankhinder ondervond van de inrichting, die een tijdelijk woonzorgcomplex voor ouderen is met een capaciteit van 60 bedden. De appellant voerde aan dat de inrichting niet voldeed aan de geluidvoorschriften van het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer en dat hij visuele hinder ondervond door het ontbreken van afschermende voorzieningen.

De Raad van State heeft vastgesteld dat het verzoek van de appellant uitsluitend betrekking had op geluidhinder van verkeersbewegingen en visuele hinder. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de geluidvoorschriften werden nageleefd, gebaseerd op een akoestisch onderzoeksrapport van de gemeente. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor het oordeel dat de geluidgrenswaarden werden overschreden en dat de verweerder terecht geen handhavingsmaatregelen had genomen. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat er geen ruimte was voor een aanvullende toets op visuele hinder, aangezien het Besluit hier geen voorschriften voor biedt.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het beroep van de appellant ongegrond en bevestigde de afwijzing van het verzoek om handhaving. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekers om hun bezwaren duidelijk te formuleren en de relevante regelgeving in acht te nemen bij het indienen van handhavingsverzoeken.

Uitspraak

200503088/1.
Datum uitspraak: 29 maart 2006.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2004, verzonden op 9 september 2004, heeft verweerder het verzoek van appellant van 10 juni 2004 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmaatregelen met betrekking tot het woonzorgcomplex "Zorgcentrum Marishof" gelegen aan De Neerlanden 12 te Maarheeze afgewezen.
Bij besluit van 21 februari 2005, verzonden op 23 februari 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 5 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 mei 2005.
Bij brief van 8 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 16 januari 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2006, waar appellant, in persoon, bijgestaan door M.J.E. Driessen, en verweerder, vertegenwoordigd door A. Hoelen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord "Zorgcentrum Marishof", vertegenwoordigd door dr. G.L.A.M. Peijs, bijgestaan door mr. drs. E.D.M. Knegt, advocaat te Breda.
2.    Overwegingen
2.1.    Het geding heeft betrekking op "Zorgcentrum Marishof", een tijdelijk - tot 2009 - woonzorgcomplex voor ouderen. Het complex heeft een capaciteit van 60 bedden. De verblijfsruimten zijn ondergebracht in een tweetal vleugels, verdeeld over twee bouwlagen. Tussen de twee vleugels ligt een afgesloten binnentuin en een open tuin. Aan de voorkant van het complex zijn de keuken, de kantoren van het personeel en de grote recreatiezaal gesitueerd. Voorts zijn er twee parkeerterreinen op het terrein van de inrichting, één met een capaciteit van 24 plaatsen en één met 4 plaatsen, welke is bedoeld voor het brengen en afhalen van mensen. De rijroute op het terrein is een éénrichtingsweg om het gebouw. De dichtstbijgelegen woning, de woning van appellant, ligt op ongeveer 5 meter van de westelijke grens van de inrichting.
Niet in geschil is dat het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer (hierna: het Besluit) op de inrichting van toepassing is.
2.2.    Appellant voert aan onaanvaardbare geluidhinder te ondervinden ten gevolge van verkeersbewegingen op het terrein van de inrichting en van en naar de inrichting, de afzuig- en luchtbehandelingsinstallaties en de bewoners en de bezoekers van de inrichting. Hij betwist dat de inrichting kan voldoen aan de geluidvoorschriften van het Besluit. Voorts stelt appellant onaanvaardbare stankhinder te ondervinden ten gevolge van de uitstoot van rookgassen van de verwarmingsinstallaties, de afzuiginstallaties van de keuken, de dakbedekking van het gebouw en de uitlaatgassen van personenauto's en vrachtwagens. Tenslotte voert appellant aan dat de luchtkwaliteit ter plaatse van zijn woning en tuin wordt aangetast en dat hij visuele hinder ondervindt vanwege het ontbreken van deugdelijke afschermende voorzieningen. Verweerder heeft volgens hem ten onrechte geen nadere eisen gesteld met betrekking tot de verkeersbewegingen en in het kader van visuele hinder.
De Afdeling stelt vast dat het verzoek van appellant van 10 juni 2004, hetgeen ten grondslag ligt aan het besluit van 31 augustus 2004, uitsluitend betrekking heeft op geluidhinder ten aanzien van de verkeersbewegingen op het terrein van de inrichting en van en naar de inrichting en visuele hinder vanwege het ontbreken van deugdelijke afschermende voorzieningen. Nu de overige aangevoerde aspecten geen onderdeel uitmaken van het verzoek van 10 juni 2004, blijven deze aspecten bij de beoordeling van het bestreden besluit buiten beschouwing.
2.3.    Aan het bij het bestreden besluit gehandhaafde besluit tot afwijzing van het verzoek om handhaving heeft verweerder ten grondslag gelegd dat bij het in werking zijn van de inrichting wordt voldaan aan de geluidvoorschriften van het Besluit. Hiervoor heeft hij zich gebaseerd op de op 30 juli 2004 door ambtenaren van de gemeente uitgevoerde controle. Hij acht zich mitsdien niet bevoegd ter zake handhavend op te treden. Het stellen van nadere eisen acht verweerder niet nodig.
2.4.    Naar aanleiding van de uitspraak van de Voorzitter van 20 juni 2005 in zaak no.
200503088/2heeft verweerder een akoestisch onderzoeksrapport op laten stellen door Architecten- en ingenieursbureau de Rooij B.V., kenmerk 20050287, gedateerd 12 augustus 2005. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de inrichting, zowel bij de representatieve als een incidentele bedrijfssituatie, ruimschoots kan voldoen aan de geluidvoorschriften van het Besluit.
Appellant heeft eveneens een akoestisch onderzoeksrapport laten opstellen door Van Mierlo bouwfysisch ingenieursbureau B.V., projectnummer V04.255, gedateerd 13 oktober 2005. In dit rapport wordt geconcludeerd dat niet aan de geluidvoorschriften van het Besluit kan worden voldaan.
Bij brief van 20 oktober 2005 heeft Architecten- en ingenieursbureau de Rooij B.V. op voornoemd rapport gereageerd. Hierin wordt samengevat geconcludeerd dat de conclusies in het rapport van Van Mierlo bouwfysisch ingenieursbureau B.V. niet juist zijn.
2.5.    Ingevolge voorschrift 1.1.1, onder a, van de bijlage behorende bij het Besluit, voor zover hier van belang, geldt voor het equivalente geluidniveau, veroorzaakt door in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, dat het niveau op de gevel van woningen niet meer mag bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Het piekniveau op de gevel van deze woningen mag niet meer dan 70, 65 en 60 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode bedragen.
Ingevolge voorschrift 1.1.1, onder b, van deze bijlage is het voornoemde piekniveau voor de dagperiode niet van toepassing op het laden en lossen.
2.6.    Allereerst moet worden vastgesteld dat het geschil zich wat betreft het aspect directe geluidhinder toespitst op de naleefbaarheid van de equivalente geluidgrenswaarden in de avond- en nachtperiode en de piekgeluidgrenswaarden in de dag- en nachtperiode in de representatieve bedrijfssituatie. Blijkens het deskundigenbericht zijn de verschillen in de conclusies in voornoemde akoestische rapporten gelegen in het feit dat in het in opdracht van appellant opgestelde rapport, anders dan in het in opdracht van verweerder opgestelde rapport, wordt uitgegaan van hogere bronvermogens en het feit dat alle verkeersbewegingen tot de representatieve bedrijfssituatie moeten worden gerekend.
Verweerder heeft extra bezoek tijdens feestdagen, een bijzondere verjaardag (100 jaar) of het oproepen van familieleden in geval van ernstige ziekte tot de incidentele bedrijfssituatie gerekend. De Afdeling merkt allereerst op dat deze gebeurtenissen, gezien de leeftijd en zorgbehoefte van de bewoners, veelal overdag zullen plaatsvinden. Niet in geschil is dat in dat geval aan de geldende geluidgrenswaarde kan worden voldaan. Uit het deskundigenbericht is gebleken dat ook met de door verweerder tot de incidentele bedrijfssituatie gerekende gebeurtenissen aan de ingevolge voorschrift 1.1.1, onder a, van de bijlage behorende bij het Besluit geldende geluidgrenswaarden voor het equivalente geluidniveau in de avond- en nachtperiode kan worden voldaan. Dit geldt eveneens indien de in het rapport van Van Mierlo bouwfysisch ingenieursbureau B.V. gehanteerde bronvermogens worden toegepast, aldus het deskundigenbericht. Er bestaat, mede gelet op het deskundigenbericht, geen aanleiding voor het oordeel dat een groter aantal dan de door verweerder tot de incidentele bedrijfssituatie gerekende gebeurtenissen tot de representatieve bedrijfssituatie zouden moeten worden gerekend. Uit het deskundigenbericht is voorts gebleken dat aan de in voornoemd voorschrift opgenomen piekgeluidgrenswaarden in de dag- en nachtperiode kan worden voldaan. Daarbij moet, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2001, no. 200100175/1 (JM 2002/32), in aanmerking worden genomen dat het aan- en afrijden van de vuilniswagen onder het begrip laden en lossen moet worden begrepen, zodat ingevolge voorschrift 1.1.1, onder b, van de bijlage behorende bij het Besluit de in dit voorschrift onder a opgenomen geluidgrenswaarde voor het piekniveau gedurende de dagperiode daarop niet van toepassing is.
Gelet op het vorenstaande is van overtreding van de in voorschrift 1.1.1, onder a, van de bijlage behorende bij het Besluit opgenomen geluidgrenswaarden geen sprake. Verweerder was derhalve niet bevoegd tot het toepassen van bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen en hij heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er geen gronden waren om op te treden. In hetgeen appellant betoogt bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het stellen van nadere eisen in zoverre, voor zover in het kader van het Besluit mogelijk, niet nodig is.
2.7.    Voor zover het beroep zich richt op het aspect indirecte geluidhinder, overweegt de Afdeling dat, mede gelet op het deskundigenbericht, in het betoog van appellant geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de hinder van de verkeersbewegingen van en naar de inrichting niet zodanig is, dat hierom, voor zover in het kader van het Besluit mogelijk, nadere eisen hadden moeten worden gesteld.
2.8.    De vraag of zich visuele hinder voordoet komt primair aan de orde in het kader van planologische regelingen. Daarnaast blijft in principe ruimte voor een aanvullende milieuhygiënische toets. Aangezien het Besluit echter niet voorziet in voorschriften op het punt van visuele hinder, is er in casu geen ruimte voor een aanvullende milieuhygiënische toets.
2.9.    Het beroep is ongegrond.
2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Van Leeuwen
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2006.
373.