200502668/1.
Datum uitspraak: 29 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de raad van de gemeente Maastricht,
2. de stichting "Stichting jong Leren", gevestigd te Maastricht,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nos. 04/ 1311 en 04/ 1312 van de rechtbank Roermond van 17 februari 2005 in het geding tussen:
Bij besluit van 14 oktober 2003, bekendgemaakt bij brieven van 29 oktober 2003, heeft de raad van de gemeente Maastricht (hierna: de raad) op verzoek van appellante sub 2 (hierna: de stichting) voorzieningen opgenomen op het Programma 2004 Onderwijshuisvesting (hierna: het programma 2004) ten behoeve van de basisscholen Elckerlyc en Nutsschool Oost te Maastricht (hierna: Elckerlyc en de Nutsschool).
Bij besluiten van 20 april 2004 heeft de raad, voorzover hier van belang, de daartegen door de stichting gemaakte bezwaren, conform de adviezen van 11 maart 2004 van de Bezwaarcommissie voor bezwaarschriften tegen besluiten van de gemeenteraad, ongegrond verklaard en de motivering ten aanzien van het besluit met betrekking tot de Nutsschool aangevuld.
Bij uitspraak van 17 februari 2005, verzonden op dezelfde dag en gerectificeerd op 23 februari 2005, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door de stichting ingestelde beroep tegen de beslissing op bezwaar inzake Elckerlyc ongegrond verklaard en het beroep van de stichting tegen de beslissing op bezwaar inzake de Nutsschool gegrond verklaard, laatstgenoemde beslissing op bezwaar vernietigd en de raad opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift inzake de Nutsschool. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de raad bij brief van 21 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2005, en de stichting bij brief van 31 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De raad heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 20 april 2005. De stichting heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 29 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 mei 2005 heeft de raad van antwoord gediend. De stichting heeft bij brief van 15 juni 2005 van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2005, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. B. Knikkink en P. van den Dijck, ambtenaren bij de gemeente Maastricht, en de stichting, vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, en R.P.L.A.M. Beaumont, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Verordening voorzieningen onderwijshuisvesting gemeente Maastricht 2002 (hierna: de Verordening), voor zover hier van belang, stelt de raad het programma met betrekking tot onderwijshuisvestingsvoorzieningen vast.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Verordening, voor zover hier van belang, komen de aangevraagde voorzieningen, waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, in aanmerking voor plaatsing op het programma en past de raad daarbij de regels van de Verordening met betrekking tot de beoordelingscriteria toe als bedoeld in bijlage I.
Ingevolge bijlage I, deel A, paragraaf 1.3.1, tweede lid, van de Verordening, voor zover hier van belang, zal bij verzoeken om permanente of tijdelijke uitbreiding uitgangspunt zijn om de bestaande huisvestingscapaciteit zoveel mogelijk te benutten.
Ingevolge bijlage I, deel A, paragraaf 1.3.1, vierde lid, aanhef en onder a, van de Verordening blijkt de noodzaak voor uitbreiding met een tweede tijdelijk dislocatie uit het feit dat deze tweede locatie dient ter overbrugging van een tijdelijk capaciteitstekort van de school (korte piekopvang als gevolg van bijvoorbeeld een niet (volledig) gehonoreerde aanvraag voor nieuwbouw of uitbreiding).
Onder punt 4 van de tezamen met de Verordening vastgestelde Beleidsuitgangspunten voor het toekomstig onderwijs huisvestingsbeleid met betrekking tot het primair onderwijs (hierna: de Beleidsuitgangspunten) is vermeld dat een tweede dislocatie slechts bespreekbaar is als tijdelijke overbrugging wanneer omstandigheden daartoe dwingen (bijv. bij nieuwbouw; korte piekopvang).
Ten aanzien van het hoger beroep van de stichting
2.2. De raad heeft op 14 oktober 2003, met toepassing van de artikelen 11 en 12 van de Verordening, besloten de uitbreiding van één groepslokaal ten behoeve van Elckerlyc op het programma 2004 te plaatsen, waarbij in de huisvesting wordt voorzien door het aanbieden van extra uren in een gymzaal, zodat het speellokaal als groepslokaal ingezet kan worden. Dit besluit is bij de bestreden beslissing op bezwaar van 20 april 2004 gehandhaafd.
2.2.1. De stichting heeft in hoger beroep allereerst betoogd, dat de rechtbank ten onrechte wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing heeft gelaten hetgeen zij ter zitting bij de rechtbank heeft aangevoerd met betrekking tot de geschiktheid van het speellokaal als groepslokaal en sporthal Daalhof als vervangend speellokaal. Volgens de stichting zijn de bezwaren met betrekking tot de feitelijke logistieke problemen van de door de gemeente aangedragen alternatieven aan te merken als een nadere onderbouwing van haar eerder in bezwaar ingenomen standpunt dat de door de raad gekozen oplossing geen structurele oplossing biedt en dat het schuiven met leerlingen en klassen niet wenselijk is. Zij wijst er verder op dat deze problemen eerst in de dagelijkse praktijk zijn gebleken, zodat deze eerst ter zitting bij de rechtbank en niet reeds in bezwaar expliciet naar voren konden worden gebracht.
2.2.2. Dit betoog slaagt niet. Appellante heeft zich in de bezwaarprocedure en in haar beroepschrift in algemene bewoordingen gekeerd tegen de door de raad voor de uitbreiding van Elckerlyc gekozen oplossing. Daarbij heeft zij het plaatsen van noodlokalen bepleit om te voorkomen dat met leerlingen en klassen moet worden geschoven. Hetgeen appellante ter zitting bij de rechtbank naar voren heeft gebracht betreffende de geschiktheid van de door de raad voor de uitbreiding aangewezen lokalen, zijn feiten en omstandigheden die zij niet eerder uitdrukkelijk aan de orde heeft gesteld. Daargelaten of die feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat de raad daarmee bij het nemen van de bestreden beslissing op bezwaar rekening had kunnen houden, is niet gebleken dat appellante deze niet in een eerder stadium van de procedure voor de rechtbank naar voren heeft kunnen brengen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat deze feiten en omstandigheden tardief zijn voorgedragen en om die reden wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing dienen te blijven.
2.2.3. Anders dan de stichting vervolgens heeft betoogd, is niet gebleken dat de aangeboden huisvesting niet adequaat is en dat de raad in strijd met de Verordening heeft gehandeld door ten aanzien van Elckerlyc tot de voornoemde voorziening te besluiten. De rechtbank heeft, in aanmerking genomen dat de stichting haar stellingen niet nader heeft onderbouwd, terecht overwogen dat louter het in de visie van de stichting onwenselijk zijn van de door de raad gekozen oplossing nog niet maakt dat daarmee de door de Verordening gestelde normen worden overschreden dan wel dat het handelen van de raad als onzorgvuldig moet worden aangemerkt.
2.2.4. De stichting heeft hetgeen zij in beroep met betrekking tot vermeende vooringenomenheid van de gemeente ten aanzien van het katholieke onderwijs heeft aangevoerd, in hoger beroep herhaald. De rechtbank heeft deze beroepsgrond terecht en op goede gronden verworpen.
2.2.5. Het hoger beroep van de stichting is ongegrond.
Ten aanzien van het hoger beroep van de raad
2.3. De raad heeft op 14 oktober 2003 besloten de uitbreiding van twee groepslokalen ten behoeve van de Nutsschool op het programma 2004 te plaatsen, waarbij, voorzover hier van belang, wordt verwezen naar twee binnen redelijke afstand van de school gelegen leegstaande lokalen.
2.3.1. Vóór de totstandkoming van de beslissing op bezwaar is door de schoolbesturen en de raad gezamenlijk een traject in gang gezet om te komen tot een gemeentelijk spreidingsplan voor het basisonderwijs.
2.3.2. Bij de beslissing op bezwaar van 20 april 2004 is het primaire besluit gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering dat het besluit van de raad, dat in afwachting van de totstandkoming van het stedelijk spreidingsplan voor het basisonderwijs in beginsel geen capaciteitsuitbreidingen zullen worden gerealiseerd, een omstandigheid is die de noodzaak van een tweede dislocatie rechtvaardigt.
2.3.3. De raad heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de tweede dislocatie voor de Nutsschool in strijd is met de tezamen met de Verordening vastgestelde Beleidsuitgangspunten.
2.3.4. De Afdeling stelt voorop dat hetgeen terzake van een tweede dislocatie in de Beleidsuitgangspunten is vermeld, overeenkomt met het bepaalde in bijlage I, deel A, paragraaf 1.3.1, vierde lid, aanhef en onder a, van de Verordening. Bijlage I noch de Beleidsuitgangspunten vermelden hoe lang een tweede dislocatie als tijdelijke overbrugging maximaal mag voortduren. Evenmin is daarbij limitatief opgesomd welke omstandigheden nopen tot een tweede dislocatie. Van geval tot geval dient dan ook door de raad te worden bezien of sprake is van omstandigheden die een tweede dislocatie noodzakelijk maken.
De raad heeft het belang van het primair onderwijs in Maastricht bij een stedelijk spreidingsplan voor het basisonderwijs tezamen met een efficiënte besteding van middelen in afwachting van de totstandkoming van dat plan naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen aanmerken als een dwingende omstandigheid die een tweede dislocatie als tijdelijke overbrugging in afwachting van dat plan rechtvaardigt. Dit geldt temeer nu, mede door toedoen van de stichting zelf, de totstandkoming van een stedelijk spreidingsplan langer heeft geduurd dan kon worden voorzien. De Afdeling is dan ook, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de raad hiermee in strijd met de Verordening noch met het beleid heeft gehandeld. Het betoog van de raad slaagt derhalve.
2.3.5. Het hoger beroep van de raad is gegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van de stichting alsnog ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van de raad van de gemeente Maastricht gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 februari 2005, reg.nr. 04/1311 en 04/1312, voorzover het reg.nr. 04/1311 inzake de basisschool Nutsschool Oost betreft;
III. verklaart het door de stichting "Stichting jong Leren" bij de rechtbank ingestelde beroep inzake de basisschool Elckerlyc ongegrond;
IV. bevestigt de uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2006