200600442/1.
Datum uitspraak: 28 maart 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 22 december 2005 heeft verweerder een melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geaccepteerd, welke melding was gedaan door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Beton Son B.V." voor uitbreiding van de bedrijfstijd tijdens het weekend.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 12 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 maart 2006, waar verzoekers in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door M.T.C.W. Beekmans en ing. P.J.W. Appels, ambtenaren bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord Beton Son B.V., vertegenwoordigd door K. Smit.
2.1. Verzoekers voeren aan dat de uitbreiding van de bedrijfstijd een zware aantasting zal betekenen van hun weekendrust. De verhoogde aanvoer van materialen en de lawaaiveroorzakende activiteiten op de loskade en het bedrijfsterrein zullen volgens hen het wonen nabij de inrichting nadelig beïnvloeden. Voorts wijzen zij erop dat voordat de melding is geaccepteerd verweerder geen ruggespraak heeft gehouden met de omwonenden.
2.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het eveneens in werking zijn van de inrichting tussen zaterdag 12.00 uur en maandag 05.00 uur niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting krachtens de vergunning mag veroorzaken. Hij acht daartoe van belang dat de inrichting ligt op een gezoneerd industrieterrein, waarvoor op grond van de Wet geluidhinder grenswaarden gelden zonder dat onderscheid wordt gemaakt tussen doordeweekse dagen en/of zon- en feestdagen.
2.3. Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.3.1. Ingevolge voorschrift 1.7.1 bij de vergunning mag de inrichting slechts in werking zijn op maandag tot en met vrijdag van 05.00 uur tot 23.00 uur en op zaterdag van 05.00 tot 12.00 uur.
Ingevolge voorschrift 1.7.2 dienen de werkzaamheden in de inrichting te geschieden binnen de hieronder vermelde werktijden:
- aanvoer van grondstoffen tussen 06.30 - 19.00 uur;
- betonmortelcentrale tussen 07.30 - 22.00 uur;
- morteltransport tussen 08.00 - 22.00 uur;
- schoonmaken mortelbereiding tussen 08.00 - 23.00 uur;
- produktiehallen/techn.dienst tussen 06.00 - 23.00 uur;
- opslag eindprodukt/transport tussen 05.00 - 23.00 uur.
Ingevolge voorschrift 1.7.3 mag ten hoogste twaalf maal per jaar van de normale werktijden worden afgeweken. De data en de uren waarop wordt afgeweken dienen vooraf aan Gedeputeerde Staten te worden medegedeeld. Gedeputeerde Staten kunnen nadere eisen stellen aan de werkwijze gedurende de buitennormale uren.
2.4. De Voorzitter stelt voorop dat de melding niet kan worden geweigerd enkel op grond van de omstandigheid dat geen ruggespraak met omwonenden is gehouden. Uitsluitend indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer moet de melding worden geweigerd. Verder brengt het bestaan van een geluidszone voor het industrieterrein naar het oordeel van de Voorzitter niet zonder meer mee dat de beoordeling van de melding bepaald wordt door de grens van die zone, aangezien de milieugevolgen zich ook daarbuiten uitstrekken.
Vooralsnog is niet met voldoende zekerheid vast te stellen dat de gemelde uitbreiding van de bedrijfstijd tussen zaterdag 12.00 uur en maandag 05.00 uur geen andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu heeft dan die de inrichting zoals vergund mag veroorzaken. Er bestaat dan ook aanleiding voor schorsing van het bestreden besluit.
2.5. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt toegewezen.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 22 december 2005, kenmerk 1152721, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaarschrift, met dien verstande dat indien binnen deze termijn wordt verzocht een voorlopige voorziening te treffen, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 32,57 (zegge: tweeëndertig euro en zevenenvijftig cent);
III. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: één honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.T.T. van der Heijde, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Van der Heijde
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2006