ECLI:NL:RVS:2006:AW1243
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- K. Brink
- F.B. van der Maesen de Sombreff
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving werkzaamheden voormalige stortplaats Diepenbroek te Helmond
In deze zaak heeft verzoekster op 21 maart 2006 een verzoek ingediend bij verweerder, het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, om bestuurlijke handhavingsmaatregelen te treffen met betrekking tot de werkzaamheden die de gemeente Helmond uitvoert voor de herinrichting van de voormalige stortplaats Diepenbroek. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek en heeft op 28 maart 2006 de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Tijdens de zitting op 3 april 2006 is het verzoek behandeld. Verzoekster was aanwezig, bijgestaan door haar rechtsbijstandverlener en een andere vertegenwoordiger. Verweerder was vertegenwoordigd door ambtenaren van de provincie. Ook het college van burgemeester en wethouders van Helmond was als partij aanwezig. Verzoekster heeft aangevoerd dat de werkzaamheden niet mogen beginnen voordat er een positief besluit is genomen op het verzoek van de gemeente om ontheffing/goedkeuring van het herinrichtingsplan.
De Voorzitter heeft overwogen dat het niet onaannemelijk is dat de reeds uitgevoerde werkzaamheden niet onder de activiteiten vallen waarvoor ontheffing/goedkeuring is gevraagd. Tevens is verklaard dat de werkzaamheden waarvoor ontheffing/goedkeuring vereist is, pas zullen worden uitgevoerd na een positief besluit. Gezien deze omstandigheden heeft de Voorzitter besloten dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van een besluit van verweerder op het handhavingsverzoek.
Desondanks heeft de Voorzitter verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, omdat de gemeente had aangekondigd op 27 maart 2006 met de werkzaamheden te beginnen zonder dat er op dat moment een besluit was genomen op het handhavingsverzoek. De beslissing van de Voorzitter was om het verzoek af te wijzen, maar verweerder moest wel de proceskosten van verzoekster vergoeden tot een bedrag van € 644,00, te betalen door de provincie Noord-Brabant.