ECLI:NL:RVS:2006:AW1302

Raad van State

Datum uitspraak
12 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506378/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • B. Klein Nulent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor verbouwing van chauffeurswoning tot hobbyruimte in Noordwijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 26 mei 2005 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, dat op 6 september 2004 een bouwvergunning had verleend voor de verbouwing van een chauffeurswoning met garage tot hobbyruimte met garage. Echter, op 8 maart 2005 herroept het college deze vergunning en weigert de bouwvergunning alsnog, na het bezwaar van een derde partij. Appellant gaat in beroep tegen deze beslissing.

De Raad van State behandelt de zaak op 1 februari 2006. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat, en het college zijn aanwezig, evenals de derde partij die als partij aan het geding deelneemt. De Raad overweegt dat de voormalige chauffeurswoning volgens het bestemmingsplan als bijgebouw moet worden aangemerkt. Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de woning op basis van het overgangsrecht mag worden veranderd. De Raad oordeelt dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de bouwvergunning is geweigerd, omdat de functiewijziging een nieuwe afwijking van het bestemmingsplan met zich meebrengt.

De Raad bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak wordt openbaar gedaan op 12 april 2006.

Uitspraak

200506378/1.
Datum uitspraak: 12 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Noordwijk,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/2807 en 05/2808 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 mei 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk (hierna: het college) appellant bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een chauffeurswoning met garage tot hobbyruimte met garage op het perceel [locatie] te Noordwijk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 8 maart 2005 heeft het college het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 6 september 2004 herroepen en de bouwvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 26 mei 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover hier van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 november 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brieven van 24 oktober 2005 en 23 november 2005 heeft [partij], die te kennen heeft gegeven als partij aan het geding deel te willen nemen, een reactie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en van [partij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. dr. K. Heede, advocaat te Noordwijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van der Steen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij], vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Zuidduinen 1982" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "vrijstaande woningen klasse C, W (v), C".
2.2. Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de voormalige chauffeurswoning niet als bijgebouw kan worden beschouwd.
2.2.1. Ingevolge artikel 1, onder q, van de voorschriften van het bestemmingsplan wordt onder bouwperceel verstaan een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan bebouwing met een hoofdgebouw of bij elkaar horende gebouwen is toegestaan.
Ingevolge artikel 1, onder ij, van de voorschriften van het bestemmingsplan wordt, voor zover in de voorschriften niet uitdrukkelijk anders is bepaald, onder bijgebouw verstaan een huishoudelijke berg- of werkruimte dan wel een garage.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart als "vrijstaande woningen, klasse C, W (v), C" aangewezen gronden bestemd voor woningen met de daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken en tuinen.
2.2.2. In zijn aanvraag om bouwvergunning van 24 juni 2004 heeft appellant aangegeven dat het bouwplan het gedeeltelijk veranderen van de voormalige chauffeurswoning met garage naar een garage met hobbyruimte betreft. Voorts heeft appellant in die aanvraag vermeld dat het pand na uitvoering van de werkzaamheden als bijgebouw zal worden gebruikt.
Van onder meer het kadastrale perceel waarop de voormalige chauffeurswoning staat en het kadastrale perceel waarop appellant een woning wenst te bouwen is één bouwperceel gevormd. Anders dan appellant stelt, is deze woning derhalve op hetzelfde bouwperceel voorzien als de voormalige chauffeurswoning. De voorzieningenrechter heeft, gelet op artikel 1, onder ij, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan met juistheid geoordeeld dat het college de voormalige chauffeurswoning bij verbouwing zoals in het bouwplan is voorzien, terecht als bijgebouw heeft aangemerkt. Het betoog faalt.
2.3. Voorts betoogt appellant dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de voormalige chauffeurswoning op basis van het overgangsrecht mag worden veranderd.
2.3.1. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan mogen bouwwerken welke op het tijdstip van tervisielegging in ontwerp van het plan reeds bestaan, in uitvoering zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een vergunning waarvoor de aanvraag vóór de tervisielegging is ingediend en welke afwijken van het plan geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd en/of ten hoogste 10% worden uitgebreid, mits de afwijkingen naar de aard niet worden vergroot en geen nieuwe afwijkingen ontstaan.
Zoals blijkt uit het onder 2.2.1. overwogene dient de voormalige chauffeurswoning bij verbouwing zoals in het bouwplan voorzien, als bijgebouw te worden beschouwd. Aangezien door deze functiewijziging een nieuwe afwijking ontstaat, is het bouwplan in strijd met artikel 30, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het college terecht de bouwvergunning heeft geweigerd.
2.4. Gezien het voorgaande behoeft hetgeen overigens in hoger beroep is aangevoerd geen bespreking meer.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2006
218-499.