ECLI:NL:RVS:2006:AW2239

Raad van State

Datum uitspraak
19 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506617/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • A.M.E.A. Neuwahl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bouwvergunning en dwangsom bij afwijking van de vergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn werd gelast om een dakkapel te realiseren conform de verleende bouwvergunning of deze te verwijderen. Het college had op 18 augustus 2004 een besluit genomen waarbij appellant werd gelast om de dakkapel te realiseren conform de bouwvergunning B2003/396. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De voorzieningenrechter oordeelde in maart 2005 dat het college niet had aangetoond dat appellant welbewust in afwijking van de vergunning had gebouwd en vernietigde het besluit van het college. Het college ging hiertegen in beroep, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat de beslissing op bezwaar voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling concludeerde dat de nadelige gevolgen van het besluit van het college onevenredig waren in verhouding tot de te dienen belangen. De Afdeling verklaarde het hoger beroep van appellant gegrond, vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en het besluit van het college, en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellant.

Uitspraak

200506617/1.
Datum uitspraak: 19 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Alphen aan den Rijn,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/3663 en 05/3662 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 juni 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast de dakkapel op het perceel [locatie] te Alphen aan den Rijn te realiseren conform de verleende bouwvergunning B2003/396, dan wel te (laten) verwijderen.
Bij besluit van 27 december 2004 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 maart 2005, verzonden op diezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 27 april 2005 heeft het college met inachtneming van die uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Bij uitspraak van 22 juni 2005, verzonden op diezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard (hierna: de aangevallen uitspraak). Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 augustus 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.C. Beekhof, en het college, vertegenwoordigd door J.E. Teunissen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Niet in geschil is dat de dakkapel is gerealiseerd in afwijking van de verleende bouwvergunning.
Derhalve was het college bevoegd handhavend op te treden.
2.2.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.    Appellant stelt in hoger beroep allereerst dat de voorzieningenrechter in de aangevallen uitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat de beslissing op bezwaar voorziet in een aanvulling van de motivering van het primaire besluit van 18 augustus 2004 en dat artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt geschonden.
2.3.1.    Dit betoog faalt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in de beslissing op bezwaar van 27 april 2005 aangegeven dat onder aanvulling van de motivering wordt vastgehouden aan het primaire besluit waarin is besloten over te gaan tot handhaving. Niet valt in te zien dat artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht is geschonden.
2.4.    Voorts stelt appellant dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in dit geval behoort te worden afgezien.
Dit betoog slaagt. De Afdeling overweegt daartoe als volgt.
2.4.1.    De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 18 maart 2005 geoordeeld dat gezien de feiten en omstandigheden in deze zaak niet kan worden gesproken van een geval dat welbewust is gebouwd in afwijking van de tekening behorende bij de verleende bouwvergunning. Daarbij heeft de voorzieningenrechter betrokken dat appellant bij de indiening van zijn bouwaanvraag is geholpen door een medewerker van de afdeling Bouwen en Wonen van de gemeente. Die medewerker heeft samen met appellant op de bouwtekening, die door appellant op verzoek van die medewerker is opgehaald bij het Streekarchief, de voorkeurssituatie van de dakkapel symmetrisch ingetekend. Pas bij het afschouwen van de inspecteur van de afdeling Bouwen en Wonen van de gemeente is gebleken dat de tekening die verstrekt is door het Streekarchief niet de juiste was en dat er aan beide zijden van de dakkapel in strijd met de afmeting op de tekening minder dan één meter resteert. Voorts heeft de voorzieningenrechter het argument van het college, te weten voorkoming van precedentwerking van onvoldoende gewicht geacht tegenover de argumenten van appellant dat niet welbewust is gebouwd in afwijking van de vergunning en dat de mate van afwijking van de dakkapel ten opzichte van de vergunde situatie beperkt is. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de nadelige gevolgen van het besluit van het college van 27 december 2004 onder de door het college gemaakte belangenafweging onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in dit geval behoort te worden afgezien. De voorzieningenrechter heeft daarop het besluit van 27 december 2004 vernietigd.
2.4.2.    Het college heeft in de beslissing op bezwaar van 27 april 2005 wederom gesteld dat gehandhaafd dient te worden om precedentwerking te voorkomen en dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid, en voorts dat appellant eerder op de hoogte had kunnen en moeten zijn dat is gebouwd in afwijking van de tekening behorende bij de bouwvergunning.
2.4.3.    De Afdeling stelt vast dat het college geen beroep is ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 maart 2005. Het oordeel van de voorzieningenrechter dat appellant niet welbewust heeft gebouwd in afwijking van de tekening behorende bij de verleende bouwvergunning kan in deze procedure dan ook niet meer aan de orde zijn.
2.4.4.    Voorts is de Afdeling van oordeel dat het college in zijn besluit geen andere belangenafweging heeft gemaakt dan in het door de voorzieningenrechter vernietigde besluit van 27 december 2004. De voorzieningenrechter heeft dit in de aangevallen uitspraak miskend. De Afdeling is van oordeel dat de nadelige gevolgen van het bestreden besluit waarbij appellant is gelast de dakkapel te realiseren conform de verleende bouwvergunning B2003/396, dan wel te (laten) verwijderen, zonder dat de gemeente daarbij in elk geval een deel van de kosten voor haar rekening neemt, onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen en dat van optreden in dit geval behoort te worden afgezien.
2.5.    Bovendien moet worden vastgesteld dat bouwen conform de tekening behorende bij de bouwvergunning, zoals staat vermeld in de aanschrijving, niet mogelijk is, omdat in elk geval niet kan worden voldaan aan minimaal één van afstandseisen op de tekening behorende bij de bouwvergunning. Het college heeft door de hem toekomende handhavingsbevoegdheid op deze wijze aan te wenden, dan ook gehandeld in strijd met de rechtszekerheid. De voorzieningenrechter heeft dit miskend.
2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door appellant bij de voorzieningenrechter ingestelde beroep gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 27 april 2005 vernietigen.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 juni 2005, nos. AWB 05/3663 en 05/3662;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn van 27 april 2005, kenmerk 2005/4977;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Alphen aan den Rijn aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de gemeente Alphen aan den Rijn aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Neuwahl
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006
280-449.