200506695/1.
Datum uitspraak: 19 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Afvalstoffen Terminal Moerdijk B.V.", gevestigd te Moerdijk,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. 04/2205 van de rechtbank Breda van 7 juli 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk.
Bij besluit van 8 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk (hierna: het college) geweigerd bouwvergunning te verlenen voor een kapconstructie op een bestaande grondopslagplaats op het perceel Vlasweg 12 te Moerdijk.
Bij besluit van 28 september 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juli 2005, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 29 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [directeur van appellante] en het college, vertegenwoordigd door F. Hommel, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De kapconstructie waarin het bouwplan voorziet, is gebouwd op gronden waaraan in het bestemmingsplan "Eerste herziening Industrieterrein Moerdijk 1993" de bestemming "Bedrijfsdoeleinden C1" is toegekend.
Ingevolge artikel 5.3, aanhef en onder d., van de planvoorschriften geldt voor bouwen op die gronden de bepaling, voor zover van belang, dat de afstand van de bebouwing tot de perceelsgrens aan de voorzijde(n) tenminste tien meter bedraagt.
Ingevolge artikel 30.1, aanhef en onder a., van de planvoorschriften mag een bouwwerk dat op het moment van tervisielegging van het ontwerpplan bestond en dat afwijkt van het in het plan bepaalde, mits de bestaande afwijkingen ook naar hun aard niet worden vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits dit geen algehele vernieuwing of verandering van het bouwwerk tot gevolg heeft.
2.2. Vast staat dat de open dagvakken van de bestaande grondopslagplaats zich bevinden binnen tien meter van de perceelsgrens aan de voorzijde. Niet in geschil is dat de dagvakken in strijd met het bestemmingsplan zijn gebouwd. Nu de dagvakken reeds in 1990 zijn vergund, is de overgangsbepaling daarop van toepassing.
2.3. Appellante stelt in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de aard van de afwijking van het bouwwerk door de kapconstructie wordt vergroot en dat de kapconstructie niet beschouwd kan worden als een gedeeltelijke verandering.
2.4. Dit betoog faalt. Uit de stukken is gebleken dat de in het bouwplan voorziene kapconstructie op de dagvakken een hoogte heeft variërend van 2,1 meter tot 3,1 meter en dat er een dakvlak ontstaat van 76,9 meter bij 15,3 meter.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de omvang van het bestaande bouwwerk toeneemt en de ruimtelijke uitstraling wijzigt. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bouwwerk door de kapconstructie, anders dan voorheen, moet worden aangemerkt als een gebouw. De rechtbank is daarom terecht tot de conclusie gekomen dat ook de aard van de bestaande afwijking door de uitvoering van het bouwplan wordt vergroot.
2.5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank tot de juiste slotsom gekomen dat het college terecht heeft geconcludeerd dat de bestaande afwijkingen van het bestemmingsplan door de kapconstructie worden vergroot.
Reeds hierom kan het overgangsrecht, zoals opgenomen in artikel 30.1, aanhef en onder a., van de planvoorschriften appellante niet baten. Gelet hierop behoeft het betoog van appellante dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de kapconstructie niet beschouwd kan worden als een gedeeltelijke verandering geen bespreking meer.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Neuwahl
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006