ECLI:NL:RVS:2006:AW2263

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200510017/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • R.D. van Onselen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van goedkeuring bestemmingsplan "Landelijk Gebied" door de Raad van State

In deze zaak heeft de Raad van State op 13 april 2006 uitspraak gedaan over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" van de gemeente Wassenaar. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 7 maart 2005, werd aangevochten door verschillende verenigingen en individuele verzoekers, die vreesden dat de goedkeuring van het plan schadelijk zou zijn voor de natuurwaarden in het gebied, met name de Amonsvlakte. De verzoekers stelden dat de uitbreiding van de golfbaan in het plangebied de ecologische verbinding tussen de duinen en de landgoederenzone zou verzwakken en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de gevolgen van het plan voor beschermde diersoorten zoals de rugstreeppad en de duinhagedis.

De gemeenteraad van Wassenaar verdedigde het plan door te stellen dat de uitbreiding van de golfbaan uiteindelijk zou bijdragen aan het behoud van de ecologische structuur van het gebied. De Raad van State oordeelde dat er onduidelijkheid bestond over de natuurwaarden in het plangebied en dat het onderzoek dat door de initiatiefnemer was uitgevoerd, niet voldoende was om de goedkeuring van het plan te rechtvaardigen. Daarom besloot de Voorzitter van de Raad van State om het besluit van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland te schorsen, voor zover het betrekking had op de bestemming "Sport, golf tevens gebied met landschaps- en natuurwaarden" op de Amonsvlakte.

Daarnaast werd ook de goedkeuring van de aansluiting op de Noordelijke Randweg Haagse Regio (NORAH) en de bestemming "Recreatiewoning" voor een gebouw op het perceel ten noorden van Raaphorstlaan 29 geschorst. De Voorzitter oordeelde dat er voldoende redenen waren om te twijfelen aan de ruimtelijke onderbouwing van deze bestemmingen en dat er spoedeisend belang was bij het treffen van voorlopige voorzieningen om onomkeerbare situaties te voorkomen. De Raad van State veroordeelde de provincie Zuid-Holland tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekers.

Uitspraak

200510017/2.
Datum uitspraak: 13 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1.    de vereniging "Wijkvereniging Benoordenhout", gevestigd te Den Haag,
2.    de vereniging "Algemene Vereniging voor Natuurbescherming", gevestigd te Den Haag, en anderen,
3.    de vereniging "Vereniging Poloclub Wassenaar", en anderen,
4.    [verzoeker sub 4], wonend te [woonplaats],
5.    [verzoeker sub 5], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 maart 2005 heeft de gemeenteraad van Wassenaar het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" vastgesteld.
Bij besluit van 25 oktober 2005, no. DRM/ARB/05/3212A, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekster sub 1 bij brief van 12 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2006, verzoekers sub 2 bij brief van 10 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2006, verzoekers sub 3 bij brief van 7 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2005, verzoeker sub 4 bij brief van 7 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2005, en verzoeker sub 5 bij brief van 29 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2006, heeft verzoekster sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 10 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2006, hebben verzoekers sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben verzoekers sub 3 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft verzoeker sub 4 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft verzoeker sub 5 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 24 maart 2006, waar verzoekster sub 1, vertegenwoordigd door mr. D.J. Buter, verzoekers sub 2, vertegenwoordigd door D.M. Ooms, verzoekers sub 3, vertegenwoordigd door mr. C.G. Meeder, advocaat te Den Haag, verzoeker sub 4, in persoon en bijgestaan door mr. C.G. Meeder, advocaat te Den Haag, verzoeker sub 5, in persoon en bijgestaan door mr. C.G. Meeder, advocaat te Den Haag, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Piccardt, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Wassenaar, vertegenwoordigd door mr. N. Noort, ambtenaar van de gemeente, en stichting "Stichting Golf Duinzicht", vertegenwoordigd door B. IJntema.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het plan heeft betrekking op het buitengebied van de gemeente Wassenaar.
Amonsvlakte
2.3.    Het plan maakt onder meer op de Amonsvlakte de uitbreiding mogelijk van de bestaande golfbaan met twee holes.
2.4.    Verzoekers sub 1, 2 en 3 stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Sport, golf tevens gebied met landschaps- en natuurwaarden (Sg +N) ", voor zover het betreft de Amonsvlakte. Zij betogen onder meer dat door de uitbreiding van de golfbaan de natuurwaarden in het plangebied worden aangetast en de ecologische verbinding tussen de duinen en de landgoederenzone wordt verzwakt. In dit verband voeren zij aan dat ten onrechte geen onafhankelijk onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het plan, maar dat verweerder met de gemeenteraad heeft volstaan met het onderschrijven van de conclusies in het rapport dat is opgesteld in opdracht van de initiatiefnemer de stichting "Stichting Golf Duinzigt" (hierna: de initiatiefnemer). Daarenboven blijkt volgens verzoekers uit een door hun overgelegd onderzoek dat in het plangebied de rugstreeppad en de duinhagedis voorkomen, diersoorten die zijn vermeld op bijlage IV van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992, inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Niet is gebleken dat verweerder rekening heeft gehouden met het in het plangebied voorkomen van deze beschermde diersoorten, aldus verzoekers. Verzoekers verzoeken schorsing van het bestreden besluit in zoverre teneinde onomkeerbare situaties te voorkomen.
2.5.    De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat door de uitbreiding van de golfbaan de natuurwaarden weliswaar plaatselijk zullen worden aangetast, maar dat de ontwikkeling van golfbanen in het gebied uiteindelijk zal bijdragen aan het behoud van de bufferfunctie die het gebied heeft en aldus zal leiden tot versterking van de ecologische structuur. Volgens de gemeenteraad biedt de dubbelbestemming voldoende waarborgen voor het behoud en het beheer van het gebied.
2.5.1.    Verweerder heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Hij is van mening dat niet is gebleken dat het op verzoek van de initiatiefnemer uitgevoerde onderzoek zodanige gebreken vertoont dat de gemeenteraad niet had mogen uitgaan van de daarin opgenomen bevindingen. In dit verband heeft verweerder ter zitting uitdrukkelijk gesteld dat, voor zover in het bestreden besluit is verwezen naar een onderzoek van het bureau Brons&Schenkeveld uit 1992, dit een kennelijke verschrijving betreft en dat bij de beoordeling van het plan het onderzoek van het bureau Schenkeveld uit 2002 is betrokken. Voorts is verweerder van mening dat, voor zover sprake is van strijdigheid met de Flora- en faunawet, de gemeenteraad op basis van de onderzoeksgegevens en met inachtneming van de gestelde eisen omtrent inrichting en beheer, afdoende heeft overwogen of op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat een ontheffing, indien vereist, zal worden verleend.
2.6.    Het door de initiatiefnemer overgelegde onderzoek van het bureau Schenkeveld uit 2002, dat door verzoekers wordt bestreden met onder meer bevindingen van dr. K. Fokkens en N. van der Worff, en het verhandelde ter zitting, hebben bij de Voorzitter onduidelijkheid laten bestaan omtrent de natuurwaarden op en nabij het bestreden plandeel en over de vraag of verweerder aldus met de gemeenteraad heeft kunnen volstaan met het onderschrijven van de in het eerst genoemde rapport opgenomen bevindingen. Gelet hierop acht de Voorzitter nader onderzoek naar deze waarden aangewezen. In verband hiermee acht de Voorzitter teneinde onomkeerbare ontwikkelingen te voorkomen termen aanwezig het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Sport, golf tevens gebied met landschaps- en natuurwaarden (Sg +N) ", voor zover het betreft de Amonsvlakte, bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. Gelet hierop behoeven de overige argumenten van verzoekers sub 1, 2 en 3 geen bespreking meer.
Aansluiting NORAH
2.7.    Het plan voorziet onder meer in een aansluiting van het Groenendaal op de Noordelijke Randweg Haagse Regio, gedeelte Wassenaar (hierna: NORAH).
2.8.    Verzoeker sub 4 stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden II", ter plaatse van het Groenendaal, waar de aansluiting moet komen op de NORAH (hierna: de aansluiting). Hij vreest dat de verkeersonveilige situatie ter plaatse voor ruiterverkeer verder toeneemt door de vanwege de aansluiting te verwachten toename van autoverkeer. Volgens verzoeker is het plan, mede gelet op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 oktober 2005, op dit punt in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Verzoeker verzoekt schorsing van het bestreden besluit in zoverre teneinde onomkeerbare situaties te voorkomen.
2.9.    De gemeenteraad heeft in de reactie op de zienswijzen voor de motivering van de aansluiting verwezen naar de motivering die ten grondslag is gelegd aan de vrijstelling die op grond van artikel 19 van de WRO is verleend van het vorige plan ten behoeve van de aansluiting. Hij heeft gesteld dat in die procedure een afgewogen besluit is genomen en dat in het verlengde daarvan de aansluiting als zodanig in het onderhavige plan is opgenomen. Verweerder heeft dit standpunt onderschreven en heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd.
2.10.    Ingevolge artikel 51, eerste lid, onder 2, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden met de bestemming "Verkeersdoeleinden II" bestemd voor verkeerswegen voor lokaal ontsluitings- en bestemmingsverkeer en voor ruiterpaden.
2.10.1.    Het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar heeft bij besluit van 7 juni 2004 aan verweerder vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend voor het aanleggen van een aansluiting van het Groenendaal op de NORAH. Bij besluit van 26 oktober 2004 is het daartegen door verzoeker gerichte bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage heeft bij uitspraak van 10 oktober 2005, in zaak nr. Awb 04/5113 WRO, het beroep van verzoeker tegen de beslissing op bezwaar gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Volgens de rechtbank is het besluit niet voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. In dit verband overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" ter plaatse de aanleg van een ruiterpad mogelijk maakt niet tot een ander oordeel leidt. Volgens de rechtbank biedt dit geen garantie dat een ruiterpad zal worden gerealiseerd, nu de doeleindenomschrijving dit weliswaar in algemene termen toelaat, maar dat uit het plan noch enig beleidstuk de intentie blijkt om op deze plaats een ruiterpad aan te leggen. Ter zitting is door verweerder medegedeeld dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep is ingesteld.
2.11.    Nu verweerder met de gemeenteraad voor de ruimtelijke onderbouwing van de aansluiting uitsluitend heeft verwezen naar de motivering die ten grondslag is gelegd aan het vrijstellingsbesluit en de rechtbank over die motivering heeft geoordeeld dat in zoverre geen sprake is van een goede ruimtelijk onderbouwing, heeft de Voorzitter twijfel of het bestreden besluit in zoverre in de bodemprocedure in stand zal blijven. Gelet hierop ziet de Voorzitter, alle belangen afwegend, aanleiding het verzoek in te willigen en het besluit, voor zover het betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden II", ter plaatse van de aansluiting, bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. Gelet hierop behoeven de overige argumenten van verzoeker sub 4 geen bespreking meer.
Recreatiewoning
2.12.    Verzoeker sub 5 stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Recreatiewoning (Rw)", wat betreft een gebouw op het perceel ten noorden van Raaphorstlaan 29. Volgens hem was het gebouw oorspronkelijk een stal die zonder vergunning, in strijd met het vorige bestemmingsplan, is verbouwd tot recreatiewoning. Hij is dan ook van mening dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebouw aldus bestemd mocht worden. Hij vreest dat hij beperkt zal worden in zijn bedrijfsuitoefening. Volgens verzoeker is het spoedeisend belang gelegen in de omstandigheid dat het gebouw in december 2005 is afgebrand en een aanvraag voor een bouwvergunning voor een recreatiewoning is ingediend. Verzoeker vraagt schorsing van het bestreden besluit in zoverre teneinde onomkeerbare situaties te voorkomen.
2.13.    Verweerder heeft het plandeel goedgekeurd, omdat hij instemt met het uitgangspunt van de gemeenteraad om te bestemmen conform het huidige gebruik.
Volgens verweerder is wat betreft het verzoek om een voorlopige voorziening geen sprake van een spoedeisend belang, nu de bouwvergunning vanwege de calamiteitenregeling in ieder geval moet worden verleend voor zover de bebouwing gelijk is aan het afgebrande gebouw. Hij is van mening dat het verzoek reeds hierom dient te worden afgewezen.
2.13.1.    Niet in geschil is dat het gebouw in december 2005, na de terinzagelegging van het vastgestelde plan, is afgebrand. De gemeenteraad heeft ter zitting verklaard dat het plandeel in het vorige plan de bestemming "Natuurgebied" had en dat deze bestemming geen recreatiewoningen toeliet. Verder heeft hij medegedeeld dat een aanvraag voor een bouwvergunning voor een recreatiewoning is ingediend ten behoeve van de herbouw van het gebouw en dat deze bij inwerkingtreding van het plan zal worden verleend.
2.14.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de Voorzitter niet kunnen afleiden of het voorheen aanwezige gebouw met een bouwvergunning is gebouwd.
2.15.    De Voorzitter stelt voorop dat, in het geval het bestreden besluit in zoverre niet wordt geschorst en het plan op dit punt in werking treedt, een bouwvergunning voor een recreatiewoning kan worden verleend. Dit betekent dat, na oprichting van de recreatiewoning overeenkomstig de verleende vergunning, mogelijk anders dan onder het vorige plan, ook het gebruik van het gebouw overeenkomstig de vergunning toegestaan is. Gelet hierop bestaat er naar het oordeel van de Voorzitter dan ook spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Het uitgangspunt van de gemeenteraad om te bestemmen conform het huidige gebruik, acht de Voorzitter voorshands niet onredelijk. Dit uitgangspunt doet echter niet af aan de verplichting van de gemeenteraad om bij de vaststelling van het plan alle ruimtelijke belangen af te wegen. Met name dienen daarbij te worden betrokken de gevestigde rechten en belangen van eigenaren en grondgebruikers die door het beoogde gebruik van de recreatiewoning kunnen worden beïnvloed. Nu verweerder heeft volstaan met het enkele onderschrijven van het uitgangspunt van de gemeenteraad, is niet gebleken dat de belangen van verzoeker op enigerlei wijze in de beoordeling zijn betrokken. In het licht daarvan betwijfelt de Voorzitter of de motivering van het besluit op dit punt toereikend is en het besluit in de bodemprocedure in zoverre in stand zal blijven. Hij ziet hierin aanleiding het besluit te schorsen voor zover het betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Recreatiewoning (Rw)", wat betreft een gebouw op het perceel ten noorden van Raaphorstlaan 29. Gelet op het vorenstaande behoeven de overige bezwaren van verzoeker geen bespreking.
2.16.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van verzoekers sub 2, 3, 4, en 5 te worden veroordeeld. Ten aanzien van verzoekster sub 1 is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, niet gebleken.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 25 oktober 2005, no. DRM/ARB/05/3212A, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan:
a. het plandeel met de bestemming "Sport, golf tevens gebied met landschaps- en natuurwaarden (Sg +N) ", voor zover het betreft de Amonsvlakte, nader aangeduid op de bij de uitspraak behorende kaart 1;
b. het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden II", ter plaatse van het Groenendaal, waar de aansluiting moet komen op de NORAH, nader aangeduid op de bij de uitspraak behorende kaart 1;
c. het plandeel met de bestemming "Recreatiewoning (Rw)", wat betreft een gebouw op het perceel ten noorden van Raaphorstlaan 29, nader aangeduid op de bij de uitspraak behorende kaart 2;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van de verzoeken opgekomen proceskosten:
a. verzoekers  sub 2 een bedrag van € 22,93 (zegge: tweeëntwintig euro en drieënnegentig cent);
b. verzoekers sub 3 een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
c. verzoeker sub 4 een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
d. verzoeker sub 5 een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
de bedragen dienen door de provincie Zuid-Holland aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de provincie Zuid-Holland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor verzoekster sub 1, € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor verzoekers sub 2, € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor verzoekers sub 3, € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) voor verzoeker sub 4 en € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) voor verzoeker sub 5 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Van Onselen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2006
178-432.
plankaart 1
plankaart 2