ECLI:NL:RVS:2006:AW2265

Raad van State

Datum uitspraak
13 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200601795/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor bedrijfswoning in Hilvarenbeek

Op 11 februari 2003 verleende het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek bouwvergunning voor de bouw van een bedrijfswoning op een specifiek perceel. Deze vergunning was onder de voorwaarde dat de bestaande bedrijfswoning binnen een maand na de realisatie van de nieuwe woning gesloopt moest worden. Na bezwaar van betrokkenen werd deze vergunning op 27 oktober 2003 ingetrokken. De voorzieningenrechter van de rechtbank Breda verklaarde op 11 december 2003 het beroep tegen deze intrekking gegrond en droeg het college op om opnieuw te beslissen op het bezwaar. In de daaropvolgende jaren werden er verschillende besluiten genomen, waaronder een vrijstelling voor de bouw van een vervangende bedrijfswoning op 15 juli 2005, die ook onder voorwaarden werd verleend. Op 28 november 2005 werd het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard, en het oorspronkelijke besluit van 11 februari 2003 bleef in stand. Verzoekers stelden hoger beroep in en vroegen om een voorlopige voorziening, die op 30 maart 2006 ter zitting werd behandeld. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, J.E.M. Polak, heeft het verzoek om voorlopige voorziening op 13 april 2006 afgewezen, omdat het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200601795/2.
Datum uitspraak: 13 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. 05/4398 WRO VV en 06/95 WRO van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 21 februari 2006 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfswoning op het perceel, kadastraal bekend gemeente Hilvarenbeek, sectie […], nummer […], gelegen aan de [locatie] te [plaats], onder voorwaarde dat de bestaande bedrijfswoning uiterlijk een maand na realisatie van de bouwvergunning moet zijn gesloopt.
Bij besluit van 27 oktober 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 11 februari 2003 ingetrokken.
Bij uitspraak van 11 december 2003 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het college opgedragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het tegen het besluit van 11 februari 2003 gemaakte bezwaar te beslissen en dit besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van die nieuwe beslissing.
Bij besluit van 15 juli 2005 heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend voor de bouw van een vervangende bedrijfswoning onder voorwaarde dat de aanwezige bedrijfswoning uiterlijk een maand na realisatie van de vervangende bedrijfswoning moet zijn gesloopt.
Bij besluit van 28 november 2005 heeft het college het tegen het besluit van 15 juli 2005 gemaakte bezwaar aangemerkt als een nadere reactie op de op deze datum verleende vrijstelling en deze reactie betrokken bij de beslissing op het tegen het besluit van 11 februari 2003 gemaakte bezwaar, het besluit van 15 juli 2005 aangevuld, het tegen het besluit van 11 februari 2003 gemaakte bezwaar onder verwijzing naar de op 15 juli 2005 verleende vrijstelling ongegrond verklaard en het besluit van 11 februari 2003 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 21 februari 2006, verzonden op 7 maart 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, een ingesteld beroep, door hem aangemerkt als te zijn gericht tegen het besluit van 28 november 2005, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 3 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 3 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 maart 2006, waar verzoekers [gemachtigde] en [gemachtigde] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Morel, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder] in persoon, bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijssen, gemachtigde.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij uitspraak van heden, no. 200601795/3, heeft de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Derhalve is geen sprake meer van een geding. Daarom dient het verzoek als ongegrond te worden afgewezen.
2.2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Boer
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2006
201.