200508854/1.
Datum uitspraak: 19 april 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 3 februari 2005 heeft de gemeenteraad van Nijkerk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 december 2004, het bestemmingsplan "Hoevelaken-Zuid" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 30 augustus 2005, no. RE2005.25245, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 23 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 december 2005 heeft verweerder medegedeeld dat het beroepschrift geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellanten. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2006, waar appellanten, in de persoon van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door J.P.M. Janssen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Nijkerk, vertegenwoordigd door F.M. Wiedenhoff, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Woonhuizen" ter plaatse van het voormalige tennispark 'Weldam' aan de Kyftenbeltlaan te Hoevelaken. Zij stellen in dit verband dat de kennisgevingen van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan onjuist zijn geschied. Volgens hen is de zakelijke inhoud onjuist weergegeven, nu ten onrechte in de publicatie staat vermeld dat sprake is van een conserverend plan en dat geen nieuwe ontwikkelingen in het plan zijn opgenomen.
2.3.1. De Afdeling stelt vast dat in de kennisgevingen van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, voor zover thans van belang, het volgende is vermeld:
"Het bestemmingsplan 'Hoevelaken-Zuid' is een samenvoeging van de bestemmingsplannen 'Overhorst 1984, de Horst 1979, De Hooge Hof 1985 en Koninginneweg-Oost 1995'. Het nieuwe bestemmingsplan 'Hoevelaken-Zuid' is een zogenaamd conserverend plan. In dit plan zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen. Het nieuwe bestemmingsplan heeft tot doel het aantal bestemmingsplannen terug te brengen naar één en de voorschriften aan te passen aan de nieuwe regelgeving en inzichten."
2.3.2. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de WRO in samenhang met artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht, kan in de kennisgeving, voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, worden volstaan met het weergeven van de zakelijke inhoud.
2.3.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in het plan ter plaatse van het voormalige tennispark 'Weldam' aan de Kyftenbeltlaan te Hoevelaken, gemeente Nijkerk, wordt voorzien in de bouw van in elk geval achttien nieuwe woningen.
Gelet hierop kan niet worden staande gehouden dat het plan in zoverre een zogenoemd conserverend plan is en dat in het plan geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen. De zakelijke inhoud van het plan is dan ook op dit punt onjuist in de kennisgevingen weergegeven. Om die reden kunnen belanghebbenden met het oog op de indiening van zienswijzen zijn benadeeld.
Dat met enige regelmaat met de bewoners uit Hoevelaken overleg is gevoerd over de bouwplannen op het voormalige tennispark 'Weldam', maakt dat niet anders. Verweerder heeft dit miskend.
2.3.4. Nu blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de WRO de eisen ter zake van de terinzagelegging en kennisgeving als minimale waarborgen voor betrokkenen dienen te worden beschouwd, waarvan strikte naleving noodzakelijk is, is het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met de in overweging 2.3.2. genoemde wetsbepalingen.
2.3.5. Het beroep van appellanten is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt wegens strijd met de in overweging 2.3.2. genoemde wetsbepalingen dient te worden vernietigd. Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan de plandelen zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart.
Het standpunt van appellanten
2.4. Appellanten stellen voorts in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemmingen "Woonhuizen" en "Verblijfsdoeleinden". Zij stellen in dit verband dat de thans op die gronden aanwezige groenvoorzieningen in het plan een daartoe beperkte bestemming moeten krijgen, zoals in het vorige plan het geval was. Voorts stellen appellanten in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 5, onder A., en onder B., van de planvoorschriften, voor zover daarbij wordt toegestaan dat op de gronden met de bestemming "Tuinen" andere bouwwerken worden gebouwd.
Het standpunt van verweerder
2.5. Verweerder heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft hieraan goedkeuring verleend.
Vaststelling van de feiten
2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1. Het plan heeft betrekking op het gebied Hoevelaken-Zuid en voorziet in een juridisch-planologische regeling voor dat gebied.
2.6.2. Ingevolge artikel 3, lid A., van de planvoorschriften, voor zover van belang, zijn de gronden met de bestemming "Woonhuizen" onder andere bestemd voor woonhuizen, met daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken, tuinen en erven.
Ingevolge artikel 12, onder A., van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart als "Verblijfsdoeleinden" aangewezen gronden onder meer bestemd voor verhardingen voor woonstraten, pleinen, auto-, fiets-, en voetgangersverkeer en parkeervoorzieningen, bermen en groen- en speelvoorzieningen.
2.6.3. Ingevolge artikel 5, onder A., van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden die op de plankaart zijn aangewezen als "Tuinen" bestemd voor tuin en erf, met de daarbij behorende andere bouwwerken.
Ingevolge artikel 5, onder B., van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen op de gronden met de bestemming "Tuinen" uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor andere bouwwerken geldt dat de hoogte ten hoogste bedraagt:
1. indien deze vóór de voorgevel van het woonhuis en het verlengde daarvan wordt gebouwd: 1 meter;
2. in overige gevallen: 2,50 meter.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. Gelet op hetgeen staat vermeld in overweging 2.6.2., stelt de Afdeling vast dat het plan de mogelijkheid voor de in het plangebied bestaande groenvoorzieningen handhaaft. Voorts overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen ruimere gebruiksmogelijkheden voor de gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.
2.8. Voorts ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben gesteld geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de mogelijkheid om andere bouwwerken ten dienste van en op gronden met de bestemming "Tuinen" toe te staan.
2.9. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op deze punten anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan de plandelen en het planvoorschrift. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 30 augustus 2005, no. RE2005.25245, voor zover goedkeuring is verleend aan de plandelen zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;
III. onthoudt goedkeuring aan het genoemde onder II.;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Verbeek
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006