200505624/1.
Datum uitspraak: 3 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/4907 van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 mei 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Rijnsburg.
Bij besluit van 10 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijnsburg (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vergunning verleend voor het slopen van tuinbouwkassen op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 8 oktober 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 mei 2005, verzonden op 20 mei 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2006, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. Piessens-Verbist, ambtenaar van de gemeente Katwijk, rechtsopvolgster van de gemeente Rijnsburg, zijn verschenen.
2.1. Uit de stukken is gebleken dat de tuinbouwkassen op het moment van het nemen van de beslissing op bezwaar op 8 oktober 2003 reeds waren gesloopt. Gelet hierop had appellant geen procesbelang meer bij de inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar. In de gronden van het bezwaar ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel, nu deze er enkel op waren gericht duidelijkheid te verkrijgen over de toekomstige ontwikkeling van het betrokken terrein en over de vraag of [vergunninghoudster] door de eigenaar van dat terrein was gemachtigd de aanvraag om een sloopvergunning in te dienen.
2.2. Omdat dat de rechtbank dit niet heeft onderkend, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het tegen het besluit van 8 oktober 2003 ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Omdat het college met inachtneming van deze uitspraak geen ander besluit kan nemen dat het bij hem gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaren, ziet de Afdeling aanleiding om op hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien.
2.3. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 mei 2005, AWB 03/4907;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijnsburg van 8 oktober 2003, VROM/EJZ/2003/4841;
V. verklaart het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 april 2003 niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. gelast dat de gemeente Katwijk aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 323,00 (zegge: driehonderdrieëntwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Duursma
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006