200505625/1.
Datum uitspraak: 3 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2469 van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 mei 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Rijnsburg.
Bij besluit van 3 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijnsburg (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het slopen van een kwekerij op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 29 april 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 mei 2005, verzonden op 20 mei 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2006, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. Piessens-Verbist, ambtenaar van de gemeente Katwijk, rechtsopvolgster van de gemeente Rijnsburg, zijn verschenen.
2.1. Uit de stukken is gebleken dat de kwekerij op het moment dat de rechtbank uitspraak deed, reeds was gesloopt. Gelet hierop had appellant geen procesbelang meer bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. In de gronden van het beroep ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel, nu deze er, evenals de gronden van het bezwaar, enkel op waren gericht duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of de secretaresse van [partij] door [vergunninghouder] was gemachtigd de aanvraag in te dienen.
2.2. Omdat de rechtbank dit niet heeft onderkend is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het tegen het besluit van 29 april 2004 ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.3. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat - naar analogie van artikel 41, vijfde lid, van die wet - het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan appellant wordt terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 mei 2005, AWB 04/2469;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan appellant het voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 207,00 (zegge: tweehonderdzeven euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Duursma
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006