ECLI:NL:RVS:2006:AW7354

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200506411/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • R. van der Spoel
  • K.J.M. Mortelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Proefstation Fruit- en Boomteelt 1999-2003 en goedkeuring door de provincie Gelderland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied Proefstation Fruit- en Boomteelt 1999-2003" door de gemeenteraad van Overbetuwe, dat op 30 november 2004 is vastgesteld. De stichting "Stichting Het Lijdensche Fonds voor Kerk en Zending" heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit plan door het college van gedeputeerde staten van Gelderland op 21 juni 2005. De Raad van State heeft de zaak op 20 maart 2006 behandeld. De appellante betoogde dat de goedkeuring van het bestemmingsplan in strijd was met een goede ruimtelijke ordening, omdat het plan zelfstandige activiteiten die geen binding met het buitengebied hebben niet uitsluit. De verweerder, het college van gedeputeerde staten, heeft het plan goedgekeurd en stelde dat de activiteiten die geen verband houden met het proefstation niet zijn toegestaan. De Raad van State heeft overwogen dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd is met het recht, maar heeft wel geoordeeld dat de goedkeuring van bepaalde onderdelen van het plan, zoals de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en de bebouwingsmogelijkheden voor teeltkappen, niet voldoende gemotiveerd zijn. De Raad van State heeft het beroep van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van het college van gedeputeerde staten vernietigd voor de onderdelen die niet voldoen aan de zorgvuldigheidseisen. De provincie Gelderland is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellante.

Uitspraak

200506411/1.
Datum uitspraak: 3 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Het Lijdensche Fonds voor Kerk en Zending", gevestigd te Hemmen, gemeente Overbetuwe,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2004 heeft de gemeenteraad van Overbetuwe, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 oktober 2004, het bestemmingsplan "Buitengebied Proefstation Fruit- en Boomteelt 1999-2003" vastgesteld.
Bij besluit van 21 juni 2005, nr. RE2005.2231, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 21 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 september 2005 heeft verweerder aangegeven geen aanleiding te zien verweer te voeren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [rentmeester] en bijgestaan door mr. E.H.M. Harbers, advocaat te Arnhem, en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord de stichting "Stichting DLO" en de Universiteit van Wageningen, vertegenwoordigd door [hoofd vastgoed] en bijgestaan door mr. F.W. van Dijk, advocaat te Wageningen, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. K. Hendriks- van der Velden en mr. M. Wasser, ambtenaren van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dat is opgesteld om onder meer te voldoen aan artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Proefstation
Standpunt van appellante
2.3.    Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring  heeft verleend aan artikel 1, onder p, van de planvoorschriften. Daartoe voert zij aan dat deze begripsbepaling voor de bestemming "Proefstation" ten onrechte zelfstandige activiteiten die geen binding met het buitengebied hebben niet uitsluit.
Standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft het planonderdeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Volgens hem zijn activiteiten die geen verband houden met het proefstation en het buitengebied op grond van de bestemming "Proefstation" niet toegestaan.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    Ingevolge artikel 1, onder p, van de planvoorschriften, is een proefstation een bedrijf met een hoofdzakelijk agrarisch karakter met als doel het verrichten van wetenschappelijk praktijkonderzoek in de fruit- en boomteelt, het verwerken van de daarmee verworven kennis, als mede het ter beschikking stellen van deze kennis voor ondernemers in deze sector.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Proefstation" aangewezen gronden -nader onderscheiden in de bestemmingsvlakken I en II- in bestemmingsvlak I bestemd voor praktijkonderzoek voor fruit- en boomteelt, met de daarbij behorende gebouwen, waaronder een dienstwoning, kassen, tunnels, teeltkappen en stuureenheden.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften wordt onder verboden gebruik in ieder geval verstaan het gebruik van opstallen als zelfstandig, niet aan het proefstation gelieerd kantoor of laboratorium.
2.5.2.    In de plantoelichting staat dat bij de opzet van het bestemmingsplan er voor is gekozen om alle gronden die voor het praktijkonderzoek benut worden de bestemming "Proefstation" te geven. Hoewel de activiteiten die buiten het bebouwingsvlak plaatsvinden ook in het vigerende bestemmingsplan voor het buitengebied zouden kunnen worden ondergebracht, is er omwille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid voor gekozen om het gehele terrein als "Proefstation" te bestemmen. Binnen de bestemming "Proefstation" is een onderscheid gemaakt in de bestemmingsvlakken I en II. Bestemmingsvlak I geeft het vlak aan waarbinnen bedrijfsbebouwing mag worden opgericht.
2.5.3.    Bij uitspraak van 12 december 2001, 200005097/1, heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:
"Het plangebied is blijkens de streekplankaart behorende bij het streekplan (Streekplan Gelderland 1996) aangeduid als "Landelijk gebied D". Verdere aanduidingen ten aanzien van landschappelijke- en natuurwaarden ter plaatse zijn niet opgenomen. In het streekplan is als essentiële beleidsuitspraak opgenomen dat de landbouw in dit gebied richtinggevend is voor de ontwikkeling van andere functies. Naar het oordeel van de Afdeling hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een agrarisch proefstation een functie is, die thuishoort in het landelijke gebied en derhalve niet strijdig moet worden geacht met het zowel door het Rijk als de provincie voorgestane restrictieve beleid voor het landelijk gebied. In dat kader is in het streekplan opgenomen dat ter versterking van de fruit-, boom- en champignonteelt in het Westelijk Rivierenland de vestiging van een proefstation mogelijk is. Vestiging in de nabijheid van Wageningen (locatie Indoornik) wordt als een aanvulling op de daar reeds aanwezige expertise beschouwd. In verband met het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het plan in zoverre niet in strijd is met streekplan."
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    Vast staat dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit het bovenvermelde provinciale beleid gelijkluidend was. Niet gebleken is van gewijzigde feiten of omstandigheden die met zich zouden brengen dat een agrarisch proefstation thans een functie zou zijn die niet thuishoort in het landelijke gebied. Voor zover appellante vreest dat de begripsbepaling voor de bestemming "Proefstation" met zich brengt dat activiteiten zijn toegestaan, die niet thuishoren in het landelijk gebied en niet zijn gelieerd aan het proefstation, overweegt de Afdeling dat uit de in artikel 1, onder p, van de planvoorschriften volgt dat onder het begrip proefstation slechts de in dit artikelonderdeel aangegeven activiteiten vallen. Met artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften is vastgelegd dat de activiteiten onlosmakelijk dienen samen te hangen met het proefstation als zodanig. Uit deze planvoorschriften, in onderling verband bezien, volgt dat zelfstandige bedrijfsactiviteiten die geen hoofdzakelijk agrarisch karakter hebben en niet op enige wijze gelieerd zijn aan het bovenvermelde praktijkonderzoek en derhalve geen binding hebben met het landelijk gebied niet zijn toegestaan. Dit brengt met zich dat activiteiten, zoals het verrichten van onderzoek op van buiten het proefstation afkomstig fruit en het verstrekken van uit onderzoek verkregen kennis aan fruitteeltbedrijven, zijn toegestaan mits hierbij een verband bestaat met het praktijkonderzoek dat plaatsvindt op het proefstation.
Bebouwingsmogelijkheden op het plandeel met de bestemming "Proefstation" en de aanduiding "Bestemmingsvlak I"
Standpunt van appellante
2.7.    Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Proefstation" en de aanduiding "Bestemmingsvlak I". Daartoe voert zij aan dat ten onrechte is voorzien in een uitbreiding van de bedrijfsbebouwing terwijl daartoe de behoefte ontbreekt. Zij voert voorts aan dat op het plandeel tot 100 meter vanaf de Linge ten onrechte niet de aanduiding "Bebouwingsvrije zone (tunnels en teeltkappen)" is opgenomen.
Standpunt van verweerder
2.8.    Verweerder heeft het plandeel niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft het goedgekeurd. Hij is van mening dat de in het plan opgenomen uitbreidingsmogelijkheid van de bebouwingsoppervlakte van 10% niet onredelijk is. Voorts is hij van mening dat een bebouwingsvrije zone tot disproportionele schade zou leiden omdat hier reeds bebouwing, waaronder teeltkappen, aanwezig is.
Vaststelling van de feiten
2.9.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.9.1.    Bij uitspraak van 12 december 2001, 200005097/1, heeft de Afdeling vastgesteld dat verweerder goedkeuring heeft onthouden aan artikel 5, derde lid, onder 1, sub e, van het bestemmingsplan "Buitengebied Praktijkonderzoek Fruit- en Boomteelt 1999". In dit artikel was bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overige toegelaten gebouwen binnen "Bestemmingsvlak I" ten hoogste 11.000 m² mag bedragen.
2.9.2.    In bovenvermelde uitspraak heeft de Afdeling voorts het volgende overwogen:
"Naast de in rechtsoverweging 2.7. genoemde bouwmogelijkheden maakt het plan het tevens mogelijk op de bestemming "Plantaardig praktijkonderzoek, bestemmingsvlak I" kassen, tunnels en teeltkappen op te richten tot een maximum van 12.000 m², waarvan 6.000 m² kassen.
(….)
Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat de in het plan geboden mogelijkheden voor kassen met een oppervlakte van 6.000 m² en de 6.000 m² voor tunnels en teeltkappen ten opzichte van de omvang van het gehele proefstation van 50 hectare als ondersteunend en ondergeschikt moeten worden aangemerkt. Dit standpunt komt de Afdeling niet onredelijk voor."
2.9.3.    Ingevolge artikel 4, derde lid, van de planvoorschriften, is op de gronden met de bestemming "Proefstation" en de aanduiding "Bestemmingsvlak I" een bedrijfswoning, 12.000 m² aan kassen, tunnels en teeltkappen en 6.600 m² aan gebouwen anders dan een bedrijfswoning, kassen, tunnels en teeltkappen toegelaten.
Ingevolge artikel 4, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften mogen op gronden met de nadere aanduiding "Bebouwingsvrije zone (tunnels en teeltkappen)" geen tunnels en teeltkappen worden gebouwd.
Thans is op deze gronden 6.000 m² aan bedrijfsbebouwing aanwezig. Voorts bevinden zich daar teeltkappen met een oppervlakte van 6.000 m². Op het plandeel met de aanduiding "Bestemmingsvlak I" is blijkens de plankaart de aanduiding "Bebouwingsvrije zone (tunnels en teeltkappen)" niet van toepassing.
2.9.4.    In de plantoelichting staat het volgende: "Ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan is de toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing teruggebracht naar 6.600 m². Dit betekent dat de huidige bedrijfsbebouwing (6.000 m²) nog met 10% kan worden uitgebreid. Enerzijds ligt enige uitbreidingsmogelijkheid voor het proefstation in de rede aangezien een normale bedrijfsgroei mogelijk moet zijn. Het proefstation is bovendien reeds positief bestemd met het bestemmingsplan "Buitengebied Praktijkonderzoek Fruit- en Boomteelt 1999". Anderzijds is een ruimere uitbreidingsmogelijkheid van 10% ongewenst omdat vanuit het proefstation de uitbreidingsbehoefte (vooralsnog) weinig concreet te maken is. Gezien de huidige stand van zaken is meer dan een reguliere 10% uitbreiding niet aan de orde in dit bestemmingsplan."
In de plantoelichting staat voorts: "Bij de locatiekeuze van de voor het proefstation benodigde bebouwing heeft een aantal overwegingen een rol gespeeld. Er is gekozen voor een clustering van de nieuwe bebouwing ter plaatse van de vroegere agrarische bebouwing met het oog op een goede inpassing in de landelijke omgeving.
(….)
Kijkend naar het visueel ruimtelijk effect is gekozen voor een ligging van de bebouwing zo dicht mogelijk bij de Linge, aangezien aan de zuidzijde van de Linge de openheid al wordt begrensd door boombeplanting."
2.9.5.    Bij amendement van 30 november 2004 heeft de gemeenteraad besloten het plan gewijzigd vast te stellen in die zin dat voor het plandeel met de bestemming "Proefstation" en de aanduiding "Bestemmingsvlak I" de aanduiding "Bebouwingsvrije zone" niet geldt. Daartoe heeft de gemeenteraad onder meer overwogen dat de inperking van het bebouwingsvlak tot buitenproportionele schade bij het proefstation zal leiden, het proefstation al over de totale lengte langs de Linge natuurvriendelijke oevers heeft aangelegd en het proefstation volledig past in het Betuwse landschap.
Het oordeel van de Afdeling
2.10.    Ten aanzien van het ontbreken van de aanduiding "Bebouwingsvrije zone (tunnels en teeltkappen)" op het plandeel met de bestemming "Proefstation" en de aanduiding "Bestemmingsvlak I" overweegt de Afdeling als volgt. De toelaatbaarheid van teeltkappen en tunnels op het plandeel is als zodanig reeds aan de orde is geweest in het kader van de procedure inzake het bestemmingsplan "Buitengebied Praktijkonderzoek Fruit- en Boomteelt 1999". De Afdeling heeft het standpunt van verweerder dat de aanwezigheid van teeltkappen en tunnels op het plandeel van ondersteunende en ondergeschikte aard is, niet onredelijk geacht. Niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die thans een andersluidend oordeel zouden rechtvaardigen. Voor de op het plandeel aanwezige teeltkappen is op 14 februari 2005 vrijstelling en bouwvergunning verleend.  Voorts is aannemelijk gemaakt dat inperking van het bebouwingsvlak met 100 meter over de volle breedte vanaf de Linge tot schade kan leiden bij het proefstation. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen instemmen met het ontbreken van de aanduiding "Bebouwingsvrije zone (tunnels en teeltkappen)" op het plandeel met de bestemming "Proefstation" en de aanduiding "Bestemmingsvlak I". Dat in het ontwerp-plan aanvankelijk een bebouwingsvrije zone voor tunnels en teeltkappen was opgenomen en dat die zone bij de vaststelling van het plan niet is gehandhaafd maakt dit niet anders.
2.10.1.    De uitbreidingsmogelijkheid voor bedrijfsbebouwing met 10% binnen het plandeel met de bestemming "Proefstation" en de aanduiding "Bestemmingsvlak I" brengt in dit geval met zich dat 600 m² aan nieuwe bedrijfsbebouwing is toegestaan. Gelet op de aanzienlijke omvang van de mogelijke uitbreiding van de bedrijfsbebouwing, de gevolgen hiervan voor de openheid van het landschap en het feit dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken van enig onderzoek daarnaar, noch van enige concrete behoefte van het proefstation aan uitbreidingsmogelijkheden is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering.
Teeltkappen op het plandeel met de bestemming "Proefstation"en de aanduiding "Bestemmingsvlak II"
Standpunt van appellante
2.11.    Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 4, eerste lid, onder b, sub 1, en artikel 4, derde lid, onder h, van de planvoorschriften aangezien deze planonderdelen 6 hectare met teeltkappen mogelijk maken terwijl hier geen behoefte aan zou bestaan. Voorts is zij van mening dat het landschap als gevolg hiervan onaanvaardbaar zal worden aangetast.
Standpunt van verweerder
2.12.    Verweerder heeft geen reden gezien de planonderdelen in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft deze goedgekeurd. Hij is van mening dat de behoefte aan 6 hectare met teeltkappen voldoende is aangetoond en dat een onaanvaardbare aantasting van het landschap zich niet zal voordoen.
Vaststelling van de feiten
2.13.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.13.1.    Bij uitspraak van 12 december 2001, 200005097/1, heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:
"Ingevolge artikel 5, derde lid, onder 2, van de voorschriften mogen op de gronden in bestemmingsvlak II tunnels en teeltkappen worden opgericht met een hoogte van ten hoogste 3.50 meter, terwijl het bebouwingspercentage ten hoogste 30 mag bedragen. Het vorenstaande brengt met zich dat op deze gronden ongeveer 14 hectare kan worden bebouwd met tunnels en teeltkappen. Ter zitting is van de zijde van de Stichting Praktijkonderzoek Plant en Omgeving, ten behoeve waarvan het voorliggende plan is vastgesteld, in dit verband verklaard dat slechts behoefte bestaat aan een bebouwingsmogelijkheid van ongeveer 2 hectare. Nu het plan wat betreft tunnels en teeltkappen voorziet in bebouwingsmogelijkheden van ongeveer 14 hectare, is de Afdeling van oordeel dat het plan op dit punt niet kan worden beschouwd als resultante van een goede en evenwichtige belangenafweging."
2.13.2.    Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 1, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Proefstation" aangewezen gronden -nader onderscheiden in de bestemmingsvlakken I en II:
b. in bestemmingsvlak II bestemd voor:
1: één of meer vormen van agrarisch grondgebruik ten behoeve van praktijkonderzoek voor fruit- en boomteelt, met de volgende daarbij behorende bouwwerken: teeltkappen, netconstructies en stuureenheden.
Ingevolge artikel 4, derde lid, onder h, van de planvoorschriften mag de gezamenlijke oppervlakte aan teeltkappen en netconstructies op de gronden met de bestemming "Proefstation" en de aanduiding "Bestemmingsvlak II" ten hoogste 6 hectare bedragen.
2.13.3.    In de plantoelichting staat dat in eerste instantie werd aangenomen dat het plan de mogelijkheid moest bieden om op maximaal 14 hectare van de grond buiten het bebouwingsvlak netconstructies en teeltkappen op te richten. Momenteel is circa 1 hectare van de grond bedekt met teeltkappen en 1 hectare met netconstructies. Binnen een totale oppervlakte van 6 hectare bestaat behoefte om maximaal 2 hectare van de grond met teeltkappen en 2 hectare met netconstructies te bedekken. In principe is 4 hectare teeltkappen en netconstructies dus op zichzelf voldoende, mits de nodige flexibiliteit bestaat om deze constructies binnen een gebied van 6 hectare te kunnen verplaatsen. Die flexibiliteit is nodig omdat er in de teelt gewisseld moet kunnen worden. Bovendien neemt de behoefte aan onderzoek naar de effecten van netten en teeltkappen de komende jaren sterk toe, iets wat in de huidige praktijk reeds waarneembaar is. Overigens betreft het hier constructies die tijdelijk worden gebruikt gedurende een aantal maanden van het jaar. Onderhavige herziening zal dus voorzien in een oppervlakte van maximaal 6 hectare aan teeltkappen en netconstructies in bestemmingsvlak II. Dat is aanzienlijk minder dan de maat waaraan in de beroepsprocedure door de Raad van State goedkeuring is onthouden, aldus de plantoelichting.
Het oordeel van de Afdeling
2.14.      Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het proefstation behoefte heeft aan maximaal vier hectare die kan worden bebouwd met teeltkappen en netconstructies. Voorts is gebleken dat het praktijkonderzoek dat ter plaatse wordt verricht met zich brengt dat op korte termijn met de teelt moet kunnen worden gewisseld van plaats en wijze van teeltbescherming. Deze wisselingen hebben tot gevolg dat tijdelijk meer behoefte aan gronden voor teeltkappen en netconstructies kan ontstaan. Het plandeel voorziet niet in een onderscheid tussen netconstructies en teeltkappen en maakt mogelijk dat zes hectare gedurende de gehele planperiode ten volle wordt benut voor het oprichten van teeltkappen, hetgeen, nu deze kappen, gelet op de ter zitting getoonde foto's, zijn voorzien van een lichtdoorlatende folie, dat van grote afstand gezien, oogt als ondoorzichtig en reflecterend materiaal. Gelet op de aanzienlijk kleinere behoefte aan gronden voor teeltkappen, de ruimtelijke uitstraling van de kappen en het feit dat het plandeel bij recht voorziet in zes hectare waar permanent teeltkappen kunnen worden opgericht is het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en berust het in zoverre niet op een deugdelijke motivering. Niet valt in te zien dat in dit geval met het oog op de mogelijke tijdelijke behoefte aan twee extra hectare grond voor de bovenvermelde wisselingen niet volstaan had kunnen worden met een regeling als bedoeld in artikel 15 van de WRO. Voorts is de Afdeling van oordeel dat ten onrechte geen onderscheid is gemaakt in de maximale bebouwingspercentages van teeltkappen en die van netconstructies. Op dit punt is het bestreden besluit eveneens genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Eindconclusie
2.15.    Het beroep van de Stichting is gedeeltelijk gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:46 en 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd, voor zover het betreft artikel 4, eerste lid, onder b, sub 1, van de planvoorschriften, artikel 4, derde lid, onder h, van de planvoorschriften en het plandeel met de bestemming "Proefstation" en de aanduiding "Bestemmingsvlak I". Voor het overige is het beroep van appellante ongegrond.
2.16.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van de stichting "Stichting het Lijdensche Fonds voor Kerk en Zending" gedeeltelijk gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 21 juni 2005, nr. RE2005.2231, voor zover het betreft de goedkeuring van:
a. artikel 4, eerste lid, onder b, sub 1, van de planvoorschriften en artikel 4, derde lid, onder h, van de planvoorschriften;
b. het plandeel met de bestemming "Proefstation" en de aanduiding "Bestemmingsvlak I";
III.    verklaart het beroep van appellante voor het overige ongegrond;
IV.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V.    gelast dat de provincie Gelderland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. van Buuren    w.g. Langeveld
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006
317-459.