ECLI:NL:RVS:2006:AX0738

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200602179/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor grondwateronttrekking en verzoek om voorlopige voorziening

Op 30 januari 2006 verleende het college van gedeputeerde staten van Gelderland een vergunning op basis van de Grondwaterwet aan [vergunninghouder] voor het onttrekken van maximaal 237.800 m3 grondwater per kwartaal, met een maximum van 992.800 m3 gedurende 24 maanden. Dit was ten behoeve van rioleringswerken en aanpassingen aan een watergang op bedrijvenpark Medel in de gemeente Neder-Betuwe. Het besluit werd op 9 februari 2006 ter inzage gelegd. Verzoeker, wonend te [woonplaats], heeft op 20 maart 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, wat op 18 april 2006 ter zitting werd behandeld.

Tijdens de zitting werd verzoeker bijgestaan door mr. H. Martens, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door A. Hager-Hiemstra en C. Visser. Ook vergunninghouder was aanwezig, vertegenwoordigd door E.C. Scholten en A.C. van Vugt. Verzoeker vreesde voor zettingschade aan zijn woning door de geplande grondwateronttrekkingen, aangezien zijn perceel in een zettinggevoelig gebied ligt. Hij wilde het onderzoek naar de schade aan zijn woning afwachten voordat de onttrekkingen zouden beginnen.

Verweerder stelde dat de grondwaterstand tijdelijk met ongeveer 0,1 meter zou dalen, maar dat zettingschade niet verwacht werd. Er waren uitgebreide voorschriften aan de vergunning verbonden om mogelijke gevolgen te controleren. De Voorzitter van de Raad van State, mr. K. Brink, oordeelde dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van het rapport van Witteveen en Bos te twijfelen, dat de gevolgen van de onttrekking op zettingschade had beoordeeld. De Voorzitter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200602179/2.
Datum uitspraak: 4 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2006 heeft verweerder een vergunning ingevolge de Grondwaterwet verleend aan [vergunninghouder] gevestigd te [plaats] voor het onttrekken van maximaal 237.800 m3 grondwater per kwartaal met een maximum van 992.800 m3 gedurende een periode van 24 maanden ten behoeve van de aanleg van rioleringswerken, enkele stuwen en het aanpassen van een watergang op bedrijvenpark Medel, geprojecteerd in de gemeente Neder-Betuwe. Dit besluit is op 9 februari 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 20 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 maart 2006.
Bij brief van 20 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 april 2006, waar verzoeker, in persoon bijgestaan door mr. H. Martens, rechtsbijstandverlener, en verweerder, vertegenwoordigd door A. Hager-Hiemstra en C. Visser, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, vertegenwoordigd door E.C. Scholten en A.C. van Vugt.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet bepaalt dat het verboden is grondwater te onttrekken of water te infiltreren, tenzij daarvoor door gedeputeerde staten een vergunning is verleend.
In het tweede lid van dit artikel is, voor zover hier van belang, bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden ter bescherming van bij het grondwaterbeheer betrokken belangen.
2.3.    Verzoeker vreest voor zettingschade aan zijn woning als gevolg van de geplande grondwateronttrekkingen. Het perceel van verzoeker ligt in een zettinggevoelig gebied waardoor een grotere kans op zettingschade bestaat. Na een eerdere grondwateronttrekking in de omgeving van het perceel van verzoeker is schade ontstaan aan zijn woning. Hij voert aan het gestarte onderzoek naar de schade aan zijn woning te willen afwachten voordat met onderhavige onttrekkingen wordt begonnen.
2.3.1.    Verweerder voert aan dat de grondwaterstand tijdelijk met ongeveer 0,1 meter daalt op de desbetreffende locatie. Gezien deze geringe tijdelijke daling van het grondwater wordt zettingschade zijns inziens niet verwacht. Bovendien zijn uitgebreide voorschriften aan de vergunning verbonden ter controle en registratie van mogelijke gevolgen van de onttrekkingen. Op grond van Grondwaterwet is vergunninghouder aansprakelijk voor eventuele schade, aldus verweerder.
2.3.2.    In het bij de aanvraag behorende rapport van Witteveen en Bos van 10 oktober 2005 zijn de gevolgen van de grondwateronttrekking op de freatische grondwaterstand en de stijghoogte van het grondwater en de effecten daarvan op zettinggevoelige objecten weergegeven. De Voorzitter ziet voorshands op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting in het door verzoeker aangevoerde, noch voor het overige aanleiding om aan de juistheid van bovenstaand rapport en de daaruit door verweerder getrokken conclusies wat betreft zettingschade te twijfelen. Hij ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder de door vergunninghouder gevraagde vergunning niet onder het stellen van de daaraan verbonden voorschriften had mogen verlenen.
Ter zitting is namens vergunninghoudster verklaard dat een extra zettingsbout zal worden aangebracht in de woning van verzoeker voor meting van zowel de absolute zetting als de verschilzetting. Verweerder heeft voorts verklaard dat indien zetting ter plaatse van de woning van verzoeker zou ontstaan, alsdan aanvullende maatregelen worden genomen. De Voorzitter merkt daarbij nog op dat indien verzoeker meent schade te ondervinden als gevolg van het bestreden besluit, hij op grond van artikel 35 van de Grondwaterwet om schadevergoeding kan verzoeken.
2.4.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Melse
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2006
191-495.