ECLI:NL:RVS:2006:AX0745

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200505537/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op bezwaar door college van burgemeester en wethouders van Middelharnis

In deze zaak heeft appellante, gevestigd te [plaats], op 22 juni 2005 beroep ingesteld bij de Raad van State tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis. Het beroep is ingekomen op 24 juni 2005. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de zitting plaatsvond op 3 februari 2006. Appellante werd vertegenwoordigd door W.R.L. Niele en mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. C.J. IJdema, advocaat te Middelburg.

De Afdeling heeft overwogen dat op 1 juli 2005 de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking is getreden, maar dat het recht zoals dat gold vóór deze inwerkingtreding van toepassing blijft op dit geding. Appellante betoogde dat verweerder niet tijdig had beslist op haar bezwaarschrift van 27 april 2004, terwijl verweerder stelde dat deze brief niet als bezwaarschrift kon worden aangemerkt.

De Afdeling concludeerde dat de brief van 27 april 2004 niet als bezwaar tegen het besluit van 21 april 2004 kan worden aangemerkt. De brief van verweerder van 27 september 2004 werd gezien als een besluit op het bezwaar. Gelet op deze overwegingen oordeelde de Afdeling dat appellante geen belang meer had bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Uiteindelijk werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200505537/1.
Datum uitspraak: 10 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Middelharnis,
verweerder.
1.    Procesverloop
Appellante heeft bij brief van 22 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 24 juni 2005, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
Bij brief van 9 september 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door W.R.L. Niele en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.J. IJdema, advocaat te Middelburg, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    Artikel 1:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat onder het maken van bezwaar wordt verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
2.3.    Appellante betoogt dat verweerder niet tijdig op het tegen het besluit van 21 april 2004 gerichte bezwaarschrift van 27 april 2004 heeft beslist.
2.4.    Verweerder stelt zich op het standpunt dat de brief van 27 april 2004 niet als een bezwaarschrift dient te worden aangemerkt.
2.5.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 10 mei 2006 in zaak no.
200507150/1dient de brief van 21 april 2004 te worden aangemerkt als een besluit om de gewijzigde aanvraag om een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer voor een inrichting op het perceel [locatie] te [plaats] niet in behandeling te nemen, zoals bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen een besluit als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient, gelet op de artikelen 7:1en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht, eerst bezwaar te worden gemaakt alvorens beroep kan worden ingesteld.
2.5.1.    In de brief van 27 april 2004 sommeert appellante verweerder tot het nemen van een besluit op de gewijzigde aanvraag. Zij stelt onder meer dat voor zover verweerder persisteert bij zijn weigering de aanvraag verder af te handelen opnieuw beroep zal worden ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. Gelet op de bewoordingen van de brief van 27 april 2004 is de Afdeling van oordeel dat deze brief niet kan worden aangemerkt als bezwaar tegen het besluit van 21 april 2004 als bedoeld in artikel 1:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Voor zover de brief van 27 april 2004 moet worden aangemerkt als bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit, dient de brief van verweerder aan appellante van 27 september 2004 naar het oordeel van de Afdeling te worden aangemerkt als besluit op dat bezwaar. In die brief bevestigt verweerder dat hij geen gevolg zal geven aan de sommatie van appellante van 27 april 2004. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat appellante nog belang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
2.6.    Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma    w.g. Heijerman
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2006
255-415.