ECLI:NL:RVS:2006:AX0747

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200508486/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake milieubeheer door Cehave N.V.

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 mei 2006 uitspraak gedaan over een beroep van de vereniging 'Samenwerkingsverband De Rietvelden - De Vutter' tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Het college had op 14 december 2004 de melding van Cehave N.V. over veranderingen in haar werkzaamheden geaccepteerd. Vervolgens verklaarde het college op 28 juni 2005 het bezwaar van de vereniging niet-ontvankelijk. De vereniging stelde hiertegen beroep in, waarbij zij betoogde dat zij wel degelijk belanghebbende was. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 6 april 2006, waarbij de vereniging werd vertegenwoordigd door haar advocaat en enkele andere personen. De Raad overwoog dat de vereniging, op basis van de relevante wetgeving, als belanghebbende moet worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat het college ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. Het beroep werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vereniging. Deze uitspraak benadrukt het belang van de definitie van belanghebbende in het bestuursrecht en de rechten van verenigingen in milieuzaken.

Uitspraak

200508486/1.
Datum uitspraak: 10 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Samenwerkingsverband De Rietvelden - De Vutter", gevestigd te 's-Hertogenbosch,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2004 heeft verweerder de door de naamloze vennootschap "Cehave N.V." ingediende melding, als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, van de verandering van de werkzaamheden binnen haar inrichting aan de [locatie] te 's-Hertogenbosch, geaccepteerd.
Bij besluit van 28 juni 2005, verzonden op 5 september 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 5 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 november 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.E. Lenglet, advocaat te 's-Hertogenbosch, en dr. C.C.F.M. van den Thillart en H.M.H. van der Steen, en verweerder, vertegenwoordigd door R.M. de Groot en O. de Jong, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord  [partij], thans eigenaar van het perceel waarop de melding betrekking heeft, vertegenwoordigd door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    Verweerder heeft het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij, zo betoogt verweerder, geen belanghebbende is.
2.3.    Appellante bestrijdt dat zij geen belanghebbende is.
2.4.    Ingevolge artikel 20.13 van de Wet milieubeheer, zoals dat vóór 1 juli 2005 luidde, samen met artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht, kon tegen het besluit van 14 december 2004 bezwaar worden gemaakt door een belanghebbende.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.5.    Bij uitspraak van 17 november 2005 in zaak no.
200508739/1heeft de Voorzitter van de Afdeling zich een oordeel gevormd over de vraag of appellante als belanghebbende moet worden beschouwd. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting komt de Afdeling, onder verwijzing naar de overwegingen in vorengenoemde uitspraak, ten aanzien van deze vraag tot hetzelfde oordeel als haar Voorzitter. Appellante moet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt. Verweerder heeft haar bezwaar dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen belanghebbende zou zijn.
2.6.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 28 juni 2005, kenmerk 1114475;
III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 674,17 (zegge: zeshonderdvierenzeventig euro en zeventien cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Heijerman
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2006
255-446.