ECLI:NL:RVS:2006:AX0757

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200510207/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Brink
  • J.A.M. van Angeren
  • P.C.E. van Wijmen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke toetsing van geluidseisen voor motorvoertuigeninrichtingen

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 mei 2006 uitspraak gedaan over een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Best, waarbij nadere eisen werden gesteld aan een inrichting voor motorvoertuigen op een specifiek perceel. Het besluit, dat op 25 oktober 2005 werd genomen, was gericht op het waarborgen van de geluidseisen zoals vastgelegd in het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer. De appellante, die de inrichting exploiteert, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat zij van mening was dat de opgelegde eisen niet nodig waren en dat de geluidgrenswaarden al werden nageleefd.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 6 april 2006, waarbij zowel de appellante als de verweerder, vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente, aanwezig waren. De appellante voerde aan dat de nadere eisen niet noodzakelijk waren en dat de geluidgrenswaarden uit het Besluit al voldaan werden. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft echter vastgesteld dat de akoestische rapporten die door de verweerder waren ingediend, niet de juiste representatieve bedrijfssituatie weergaven. Dit leidde tot de conclusie dat de nadere eisen niet op een deugdelijke basis waren gesteld.

De Raad van State oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de verweerder niet voldoende kennis had vergaard over de relevante feiten en belangen. Het beroep van de appellante werd gegrond verklaard, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders werd vernietigd. Tevens werd de gemeente Best veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de appellante. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor bestuursorganen om adequaat onderzoek te doen naar de feitelijke situatie voordat zij besluiten nemen die nadere eisen opleggen.

Uitspraak

200510207/1.
Datum uitspraak: 10 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Best,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2005 heeft verweerder nadere eisen gesteld als bedoeld in het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (hierna: het Besluit) aan de door appellante gedreven inrichting op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 8 november 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 14 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 18 januari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Eindhoven, [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.H.M. Kramer-van den Heuvel en ing. A.G.M. Middendorp, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2.    Artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit bepaalt, voor zover hier van belang, dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen met betrekking tot de in de bijlage opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, voor zover dat in hoofdstuk 4 van die bijlage is aangegeven.
In voorschrift 4.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit, voorzover van belang, is bepaald dat in gevallen waarin de in voorschrift 1.1.1 en 1.1.3 opgenomen waarden voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) en piekniveaus (LAmax) naar het oordeel van het bevoegd gezag te hoog of te laag zijn, het bevoegd gezag voor een inrichting bij nadere eis waarden kan vaststellen die lager of hoger zijn dan de in voorschrift 1.1.1 of 1.1.3 opgenomen waarden.
In voorschrift 4.1.4 van de bijlage behorende bij het Besluit is bepaald dat het bevoegd gezag een nadere eis kan stellen met betrekking tot de voorzieningen die binnen de inrichting moeten worden aangebracht en gedragsregels die in acht moeten worden genomen teneinde te bereiken dat aan paragraaf 1.1 en aan de voorschriften 4.1.1 of 4.1.3 wordt voldaan.
2.3.    Bij het bestreden besluit zijn tien nadere eisen opgelegd.
Blijkens het besluit is verweerder overgegaan tot het stellen van de nadere eisen 1.1 tot en met 1.6, 1.8 en 1.9 teneinde te bereiken dat aan de piekgeluidgrenswaarden ingevolge het Besluit wordt voldaan. Ingevolge nadere eis 1.1 is het verboden om in de avond- en nachtperiode op het achterterrein van de inrichting schadeauto's te lossen.
De in nadere eis 1.7 neergelegde gedragsregel heeft verweerder gesteld teneinde te bereiken dat aan de geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ingevolge het Besluit wordt voldaan.
In nadere eis 1.10 is voor de heftruck een piekgeluidgrenswaarde van 68 dB(A) in de avond- en nachtperiode gesteld in de gevallen waarin bij bergingsactiviteiten in deze etmaalperioden het gebruik van de heftruck noodzakelijk is.
2.4.    Appellante voert aan dat voorschrift 1.1.3 van de bijlage behorende tot het Besluit van toepassing is en de piekgeluidgrenswaarden uit voorschrift 1.1.1 voor haar inrichting daarom met 5 dB(A) moeten worden verhoogd.
In voorschrift 1.1.3 is bepaald dat in gevallen waarin op de inrichting voorschrift 7.2 van bijlage I van het Besluit herstelinrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer van toepassing was, de waarden van de geluidniveaus op de gevel van woningen in tabel I van voorschrift 1.1.1. met 5 dB(A) worden verhoogd. Verweerder is van mening dat die verhoging uitsluitend geldt voor de waarden voor het langtijd gemiddeld beoordelingsniveau (dan wel het equivalente geluidniveau), omdat genoemd voorschrift 7.2 ook alleen ziet op de waarden voor het equivalente geluidniveau en niet op het piekgeluidniveau. De Afdeling is van oordeel dat dit standpunt juist is.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
2.5.    Appellante stelt dat de nadere eisen 1.1 tot en met 1.9 niet nodig zijn, omdat aan de geluidgrenswaarden uit voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende tot het Besluit wordt voldaan.
2.5.1.    Naar aanleiding van klachten over geluidhinder heeft verweerder het akoestische rapport van K & M akoestische adviseurs van 17 februari 2004 laten opstellen. Blijkens de considerans van het bestreden besluit geeft dit rapport niet de juiste feitelijke representatieve bedrijfssituatie weer. Vervolgens is het akoestische rapport van K & M akoestische adviseurs van 22 maart 2005 opgesteld. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat ook dit rapport geen juist beeld geeft van de feitelijke representatieve bedrijfssituatie, met name omtrent de bergingsactiviteiten en het gebruik van het achterterrein. Verweerder heeft derhalve de nadere eisen 1.1 tot en met 1.9 en de daarmee samenhangende eis 1.10 niet kunnen baseren op de akoestische rapporten van 17 februari 2004 en 22 maart 2005.
Voor zover verweerder heeft gesteld dat bij het bepalen van de feitelijke representatieve bedrijfssituatie is afgegaan op informatie van appellante, overweegt de Afdeling dat dit verweerder, nu het hier ook niet gaat om een besluit op aanvraag, niet ontslaat van de verplichting om zelf de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen tot het stellen van nadere eisen.
Het bestreden besluit is, gelet op het vorenstaande, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6.    Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Best van 25 oktober 2005;
III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Best tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 673,00 (zegge: zeshonderddrieënzeventig euro), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Best aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de gemeente Best aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Leurs, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Leurs
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2006
372.