ECLI:NL:RVS:2006:AX2079

Raad van State

Datum uitspraak
17 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200507902/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor zeembalkon aan eengezinswoning in Leidschendam-Voorburg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 5 augustus 2005 het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. Appellanten hadden bezwaar gemaakt tegen de bouwvergunning die op 19 februari 2004 door het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg was verleend voor het plaatsen van een zeembalkon aan de achterzijde van hun eengezinswoning. Het college had het bezwaar van appellanten op 9 september 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de bouwvergunning in overeenstemming was met het bestemmingsplan, wat door appellanten werd betwist.

De Raad van State heeft de zaak op 25 april 2006 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het bouwplan, dat inmiddels was gerealiseerd, voldeed aan de voorschriften van het bestemmingsplan "de Zijde". Het balkon, dat een diepte van 1,00 meter heeft, wordt als onderdeel van de eengezinswoning beschouwd en blijft binnen de bebouwingsstrook. De rechtbank had op goede gronden geoordeeld dat het college de bouwvergunning niet mocht weigeren op basis van de bestemmingsplanvoorschriften.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 mei 2006.

Uitspraak

200507902/1.
Datum uitspraak: 17 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/4455 van de
rechtbank 's-Gravenhage van 5 augustus 2005 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een zeembalkon aan de achterzijde van de eengezinswoning [locatie] te Leidschendam.
Bij besluit van 9 september 2004  heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 augustus 2005, verzonden op 8 augustus 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 8 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 oktober 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2006, waar appellanten in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Wijten, werkzaam bij de gemeente Leidschendam-Voorburg, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan, dat intussen is gerealiseerd, heeft betrekking op het realiseren van een balkon aan de achterzijde van de onderhavige eengezinswoning. Het balkon heeft een diepte van 1,00 meter.
2.2.    Ingevolge artikel 4, aanhef en onder 1, van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "de Zijde" 1970, gedeeltelijk herzien in 1979 en 1986, zijn de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft bestemd voor aaneengebouwde eengezinshuizen, met dien verstande dat de eengezinshuizen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de bebouwingstroken.
Blijkens de op de plankaart aangegeven bebouwingsstrook mag een eengezinshuis maximaal 10,00 meter diep zijn.
2.3.    Anders dan appellanten hebben betoogd is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Het balkon moet als onderdeel van het eengezinshuis worden aangemerkt. Dat het balkon steunt op een daaronder gelegen bijgebouw doet daaraan niet af. Voorts hebben het balkon en het eengezinshuis samen een diepte van 10,00 meter en blijft het balkon binnen de bebouwingsstrook.
2.4.    Het betoog van appellanten dat het bouwplan voor het balkon in strijd is met artikel 4, aanhef en onder 18 van de bestemmingsplanvoorschriften, waarin is bepaald dat na voltooiing van de bouw van een eengezinshuis, de resterende grond van het bouwperceel uitsluitend als tuin mag worden gebruikt, faalt. Nog daargelaten dat het balkon niet van invloed is op het gebruik van de tuin, is bij de herziening van het bestemmingsplan in 1979 en 1986 het realiseren van aanbouwen aan de zij- en achtergevel van de eengezinshuizen mogelijk gemaakt, in welk kader onderdeel 18 van artikel 4 is komen te vervallen.
2.5.    Ook hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
2.6.    Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het college op grond van artikel 44 van de Woningwet de gevraagde bouwvergunning voor het balkon niet mocht weigeren. De rechtbank is ook tot dat oordeel gekomen.
2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos    w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2006
202.