ECLI:NL:RVS:2006:AX4377

Raad van State

Datum uitspraak
17 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601961/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
  • M. Ottevanger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende bestuurlijke boete

In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 30 mei 2005 een bestuurlijke boete opgelegd aan verzoekster op grond van de Wet arbeid vreemdelingen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 22 juli 2005. Vervolgens heeft verzoekster beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem, die op 23 december 2005 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft verzoekster hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij op 8 februari 2006 een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend. Dit verzoek is behandeld op 4 mei 2006.

Tijdens de zitting heeft verzoekster verklaard dat de uitvoering van de boete haar in grote financiële problemen zou brengen. Echter, de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in een financiële noodsituatie zou komen door de opgelegde boete. Het verzoek ontbeert daarmee het noodzakelijke spoedeisende belang voor toewijzing.

De Voorzitter heeft daarom besloten het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 mei 2006.

Uitspraak

200601961/2.
Datum uitspraak: 17 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/3935 van de rechtbank Haarlem van 23 december 2005 in het geding tussen:
verzoekster
en
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2005 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) aan verzoekster een bestuurlijke boete op grond van de Wet arbeid vreemdelingen opgelegd.
Bij besluit van 22 juli 2005 heeft de staatsecretaris het daartegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2005, verzonden op 28 december 2005, heeft de rechtbank Haarlem het daartegen door verzoekster ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 7 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 maart 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 mei 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. P. Lewandowski, gemachtigde, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. P.H. Grandiek, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van de staatssecretaris van 22 juli 2005 worden opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist.
2.2.    Van de zijde van verzoekster is ter toelichting van haar verzoek ter zitting verklaard dat, indien de haar opgelegde boete hangende het hoger beroep wordt geïnd, dit bij haar tot grote financiële problemen leidt. Aan het verzoek is aldus louter een financieel belang ten grondslag gelegd. Verzoekster heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat zij door de opgelegde boete in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren.
2.3.    Nu het verzoek het voor het inwilligen daarvan noodzakelijke spoedeisende belang ontbeert, bestaat er geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening. Derhalve dient het te worden afgewezen.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Ottevanger, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Ottevanger
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2006
438.