200507794/1.
Datum uitspraak: 24 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Beschermd Dorpsgezicht Broek" en [appellant], gevestigd respectievelijk wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/243 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 juli 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo.
Bij besluit van 8 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Mierlo (hierna: het college) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een opslagloods aan de [locatie 1]-[locatie 2], kadastraal bekend sectie […], nummer […], te Mierlo.
Bij besluit van 14 december 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juli 2005, verzonden op 28 juli 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij faxbericht van 5 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 oktober 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 november 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden voor zover zij niet later dan tot tien dagen voor de zitting zijn ontvangen. Voor zover zij later zijn ontvangen, zijn zij teruggezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door ing. A.M.L. van Rooij, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.P.H. Gofers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder], bijgestaan door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne.
2.1. Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 21 november 1996, nr. H01.96.0154 (JB 1997/7), moet bij de toepassing van deze bepaling de laatste dag, waarop nog nadere stukken kunnen worden ingediend, worden bepaald op de elfde dag voor de zitting, opdat - conform de strekking van de bepaling - tussen die dag en de dag van de zitting tien volle dagen beschikbaar zijn voor de rechter en voor de wederpartij(en) voor het bestuderen ervan en het op basis daarvan voorbereiden van de behandeling ter zitting.
Indien de stukken eerst op de laatste dag bij de griffie van de desbetreffende rechterlijke instantie binnenkomen en zij nog overeenkomstig artikel 8:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor doorzending naar de wederpartij(en) dient te zorgen, zal daarmee ook enige tijd gemoeid kunnen zijn. Hierdoor wordt de termijn voor de wederpartij(en) verder bekort. Om een behoorlijk verloop van de procedure te verzekeren, dient daarom in het algemeen strikt de hand te worden gehouden aan de gestelde termijn. Indien zij eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag, dient ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Algemene termijnenwet geen toepassing te worden gegeven aan het bepaalde in het eerste lid van dat artikel, ook niet analoog door aanpassing van de termijn tot de eerste werkdag voorafgaand aan de dag waarop de termijn eindigt.
2.2. Appellanten hebben bij faxbericht van 6 april 2005, ingekomen op dezelfde datum, meegedeeld dat nadere stukken worden ingediend. Deze nadere stukken zijn verzonden op 7 april 2006 en bij de Afdeling ingekomen op 10 april 2006. De nadere stukken zijn derhalve minder dan tien dagen voor de zitting bij de Afdeling ingekomen. Uit het vorenoverwogene volgt dat genoemde nadere stukken door appellanten te laat zijn ingediend en dat de Afdeling deze niet in haar beschouwingen zal betrekken.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de bouwvergunning is verleend in strijd met het bestemmingsplan.
2.4. Op het perceel [locatie 1], kadastraal bekend gemeente Mierlo, sectie […], nummer […], geldt ingevolge het bestemmingsplan "Broek 1990" de bestemming "Agrarische doeleinden". Op het aangrenzende perceel [locatie 2], kadastraal bekend gemeente Mierlo, sectie […], nummer […], geldt de bestemming "Landelijke woonbebouwing".
2.5. De inrichting op het perceel [locatie 1]-[locatie 2] beschikt over een milieuvergunning. Voorop staat dat geen rechtsregel zich er tegen verzet dat een inrichting zich uitstrekt over meer dan één bestemming. Voor beantwoording van de vraag of een bouwplan met betrekking tot de inrichting past binnen de bestemming, is slechts van belang of de aangevraagde bouwwerken in overeenstemming zijn met de voorschriften die gelden voor het plandeel waarbinnen deze zijn geprojecteerd.
2.6. Blijkens het aanvraagformulier is bouwvergunning aangevraagd voor het perceel [locatie 1]-[locatie 2] met de kadastrale aanduiding gemeente Mierlo, sectie […], nummer […]. Uit de bouwtekening blijkt dat het bouwwerk is geprojecteerd op het perceel [locatie 1], kadastraal bekend gemeente Mierlo, sectie […], nummer […]. Gelet hierop bestaat geen misverstand over de vraag waar het bouwwerk zal worden opgericht. Dat in het aanvraagformulier als adres [locatie 1]-[locatie 2] wordt vermeld, maakt dat niet anders.
2.7. Gelet hierop heeft de rechtbank zich bij de beoordeling van de vraag of de bouwvergunning is verleend in overeenstemming met het bestemmingsplan, terecht beperkt tot de vraag of de aangevraagde opslagloods is toegestaan ingevolge de bestemming "Agrarische doeleinden" die rust op het perceel [locatie 1], kadastraal bekend gemeente Mierlo, sectie […], nummer […]. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het aangevraagde bouwwerk daarmee niet in strijd is.
2.8. In hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor een ander oordeel.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjakovic, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Bošnjakovic
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006