200506532/1.
Datum uitspraak: 24 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vennootschap onder firma "De Osseploeg V.O.F.", waarvan de vennoten zijn [vennoot sub 1], [vennoot sub 2] en [vennoot sub 3], allen wonend te [woonplaats], gemeente Nuth,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1404 van de rechtbank Maastricht van 15 juni 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Nuth.
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nuth (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woonhuis (hierna: de woning) op het perceel, kadastraal bekend gemeente Hulsberg, sectie […], no. […], plaatselijk gelegen [locatie] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 3 augustus 2004 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juni 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 25 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 augustus 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 22 september 2005 en 11 oktober 2005 heeft [vergunninghouder], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Bij brief van 11 oktober 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Op 23 maart 2006 is een brief van appellante ontvangen. Deze is aan de andere partijen toegezonden.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [vennoot sub 2], bijgestaan door mr. M.J. Smaling en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. E.J.M.M. Peeters, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
2.1. Het hoger beroep klaagt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld dat het college, gelet op het toegestane gebruik dat appellante op haar terrein maakt van bestrijdingsmiddelen, het verlenen van vrijstelling achterwege had moeten laten.
2.2. Daartoe betoogt appellante dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de in de op het gebruik van bestrijdingsmiddelen betrekking hebbende brochure van de Vereniging van Nederlandse Gemeente uit 2001 (hierna: VNG-brochure) genoemde afstand van tien meter tussen de grens van het perceel waarop haar tuincentrum is gevestigd en de gevel van de woning niet in acht is genomen.
2.2.1. Niet in geschil is dat de afstand tussen de grens van het perceel waarop het tuincentrum van appellante is gevestigd en de gevel van de woning drie meter is en dat derhalve afgeweken wordt van de in de VNG-brochure genoemde afstand van tien meter.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 30 maart 2001, no. E01.990029, BR 2001, 581 zijn de in de VNG-brochure genoemde afstanden indicatief van aard en kan daarvan gemotiveerd worden afgeweken. Het college behoorde gelet hierop te motiveren waarom van de genoemde afstand van tien meter wordt afgeweken.
Bij de beslissing op bezwaar heeft het college overwogen dat bewoners van andere woningen die op een afstand van minder dan tien meter van het tuincentrum van appellante zijn gelegen nooit hebben geklaagd over stank-, stof-, en/of geluidoverlast dan wel andersoortige vormen van overlast. Voorts heeft het college overwogen dat de werkzaamheden met bestrijdingsmiddelen door appellante omvangrijker worden voorgesteld dan ze, gelet op het dossier van het college omtrent de milieuaspecten van het tuincentrum, daadwerkelijk kunnen zijn. Daarbij is in aanmerking genomen dat het merendeel van de eventueel te bespuiten planten zich op vier - in totale oppervlakte veel grotere - percelen aan de overzijde van de Wijnandsraderweg bevindt.
Appellante heeft in bezwaar reeds aangegeven dat zij vreest dat de continuïteit van haar bedrijf in gevaar wordt gebracht door het bouwen van een woning op een afstand van drie meter van haar perceelsgrens. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante in hoger beroep een memo van [gemachtigde] van 22 augustus 2005 overgelegd, waarin is vermeld dat, anders dan de veronderstelling waarvan het college bij de beslissing op bezwaar is uitgegaan, vlakbij het perceel op vrij intensieve wijze bestrijding van onkruiden en insecten plaatsvindt.
2.2.2. Nu het college naar aanleiding van de bezwaren van appellante geen onderzoek heeft verricht, moet worden geoordeeld dat de beslissing op bezwaar niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het door het college genoemde dossier omtrent de milieuaspecten van het tuincentrum bevat gegevens over de opslag van die bestrijdingsmiddelen, maar niet over de plaats, frequentie en hoeveelheid van het gebruik van die bestrijdingsmiddelen. Nu een dergelijk onderzoek niet is verricht, ontbeert de bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde afwijking van genoemde afstand van tien meter bovendien een deugdelijke motivering. De beslissing op bezwaar is derhalve in strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit miskend. Het betoog slaagt.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd, met dien verstande dat bij het door het college te nemen nieuwe besluit op het bezwaarschrift van 17 maart 2004 mede het in deze uitspraak overwogene in acht dient te worden genomen.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak met verbetering van de gronden waarop deze rust;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nuth tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Nuth aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Nuth aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 414,00 (zegge: vierhonderdveertien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006