ECLI:NL:RVS:2006:AX4401

Raad van State

Datum uitspraak
18 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602237/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Beekhuis
  • S.L. Toorenburg-Bovenkerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunning voor zandwinput en -depot te Oudehaske

In deze zaak heeft de Raad van State op 18 mei 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een vergunning die was verleend aan DVJ Vastgoed B.V. voor het veranderen van een zandwinput en -depot in Oudehaske. De vergunning was verleend op 2 februari 2006 en ter inzage gelegd op 13 februari 2006. Verzoekers, waaronder de stichting 'de Blije Hengelaar', hebben op 21 maart 2006 beroep ingesteld tegen dit besluit. Op 18 april 2006 hebben zij de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek op 9 mei 2006 ter zitting behandeld, waarbij zowel verzoekers als verweerder, vertegenwoordigd door ambtenaren van de provincie, aanwezig waren. De vergunninghoudster was ook vertegenwoordigd. De Voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Het beroep van de stichting 'de Blije Hengelaar' werd niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen zienswijzen had ingediend over het ontwerpbesluit, wat haar redelijkerwijs kan worden verweten.

Verzoeker heeft aangevoerd dat de regels voor de inrichting niet worden nageleefd en dat er onvoldoende handhaving plaatsvindt tegen de vergunninghoudster, die volgens hem olievervuiling en schade aan zijn biezenvelden veroorzaakt. De Voorzitter heeft deze gronden afgewezen, omdat ze niet betrekking hebben op de rechtmatigheid van de vergunning. Ook de vrees voor schade aan flora en fauna werd niet onderbouwd, en de Voorzitter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200602237/2.
Datum uitspraak: 18 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en de stichting "de Blije Hengelaar", wonend respectievelijk gevestigd te Oudehaske,
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2006 heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "DVJ Vastgoed B.V.", voor zover hier van belang, een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid en onder b en c, van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een zandwinput en -depot, gelegen aan De Dolten te Oudehaske. Dit besluit is op 13 februari 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 21 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 18 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 mei 2006, waar verzoekers, van wie [verzoeker] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door I. Wulffelé en ing. S.H. Slotegraaf, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door A. van Vugt.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Bij besluit van 5 september 2003 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer voor de onderhavige inrichting een revisievergunning verleend. De verandering waarvoor bij het bestreden besluit vergunning is verleend betreft een uitbreiding van het zandwingebied met kavel 945 en kavel 946 (deels).
2.3.    Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht.
2.3.1.    Voor zover het beroep is ingesteld door de stichting "de Blije Hengelaar", overweegt de Voorzitter dat zij geen zienswijzen naar voren heeft gebracht over het ontwerpbesluit. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat haar dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. De Voorzitter gaat er dan ook vanuit dat de Afdeling het beroep in zoverre, gelet op artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, niet-ontvankelijk zal verklaren. Het verzoek dient hierom in zoverre te worden afgewezen.
2.4.    [verzoeker] stelt dat de voor de inrichting geldende regels niet worden nageleefd en dat door de bevoegde instanties onvoldoende handhavend wordt opgetreden tegen vergunninghoudster, die naar zijn mening olievervuiling van het oppervlaktewater en schade aan zijn biezenvelden veroorzaakt.
De Voorzitter overweegt dat deze gronden geen betrekking hebben op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en om die reden niet kunnen slagen.
2.5.    [verzoeker] vreest voor schade aan flora en fauna vanwege de vergunde activiteiten.
De Voorzitter overweegt dat het aspect van de soortenbescherming primair aan de orde dient te komen in het kader van de beoordeling of een ontheffing krachtens de Flora- en Faunawet is vereist en zo ja, of deze kan worden verleend. Voor zover het de aanvullende beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer betreft, overweegt de Voorzitter dat niet aannemelijk is gemaakt dat door de vergunde uitbreiding van het zandwingebied zich in zodanige mate nadelige gevolgen voor de flora en fauna voordoen, dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure in zoverre een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.6.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Toorenburg-Bovenkerk
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2006
334.