ECLI:NL:RVS:2006:AX4409

Raad van State

Datum uitspraak
15 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603554/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van vergunning voor mosselvisserij in de Westelijke Waddenzee

In deze zaak hebben de verzoeksters, de vereniging 'Vereniging Vogelbescherming Nederland' en de stichting 'Stichting Wad', een verzoek ingediend bij de Voorzitter van de Raad van State om een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit te schorsen. Dit besluit, genomen op 10 mei 2006, verleende vergunning voor het opvissen van 150.000 mosselton mosselzaad, halfwas- en maatse mosselen in een gedeelte van het sublitoraal van de Westelijke Waddenzee, gedurende de periode van 17 mei 2006 tot en met 28 juni 2006. De verzoeksters vreesden dat deze bevissing schade zou toebrengen aan de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Waddenzee en hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunningverlening.

De Voorzitter heeft op 15 mei 2006 uitspraak gedaan en de vergunning voor de bevissing geschorst, maar met een beperking: de bevissing werd beperkt tot maximaal 100.000 mton, waarbij in de eerste visweek niet meer dan 50.000 mton mocht worden opgevist. De Voorzitter oordeelde dat het niet schorsen van het besluit zou leiden tot onomkeerbare gevolgen, terwijl schorsing zou betekenen dat de vergunning zou verlopen voordat de bezwaar- en beroepsprocedures waren afgerond. De Voorzitter benadrukte dat de vraag of de vergunning in redelijkheid was verleend, niet in deze voorlopige voorzieningsprocedure kon worden beantwoord.

De uitspraak bevatte ook een oproep aan de Minister om uiterlijk op 23 mei 2006 te reageren op de verzoekschriften en een aanvullende beoordeling te geven op basis van de meest recente gegevens. Tevens werd de Minister veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de verzoeksters en het griffierecht. De zaak illustreert de afweging tussen economische belangen van de mosselvissers en de bescherming van de natuur in een kwetsbaar gebied.

Uitspraak

200603554/1.
Datum uitspraak: 15 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1.  de vereniging "Vereniging Vogelbescherming Nederland" gevestigd te Zeist en anderen,
2.  de stichting "Stichting Wad" gevestigd te Groningen
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
Openbare zitting gehouden op 15 mei 2006 om 10.00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter
Ambtenaar van Staat: mr. P.J.A.M. Broekman
Verschenen:
Verzoeksters sub 1, vertegenwoordigd door mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden; en verzoekster sub 2, vertegenwoordigd door [voorzitter] en [bestuursleden].
Verweerder, vertegenwoordigd door mr. C. Vermeulen en mr. M.B. Kuijpers, beiden ambtenaar van het ministerie.
Vergunninghouder de Coöperatieve Producentenorganisatie van de Nederlandse Mosselcultuur U.A., te Yerseke (hierna: de PO), vertegenwoordigd door mr. P.W.H.M. Haans, advocaat te Bergen op Zoom, [voorzitter] en [secretaris] van het bestuur, bijgestaan door drs. M. van Stralen, deskundige.
1. Procesverloop
Verzoeksters hebben de Voorzitter verzocht het besluit van verweerder van 10 mei 2006, waarbij krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 vergunning is verleend voor het opvissen van 150.000 mosselton mosselzaad, halfwas- en maatse mosselen in een gedeelte van het sublitoraal van de Westelijke Waddenzee, gedurende de periode van 17 mei 2006 tot en met 28 juni 2006, te schorsen hangende de behandeling van de door hen ingediende bezwaarschriften tegen de verleende vergunning.
De Voorzitter
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening de in voorwaarde 5 van het besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 10 mei 2006, DRZ/06/2060/SD/SM, genoemde zinsnede 'maximaal 150.000 mton' en bepaalt dat deze zinsnede gelezen dient te worden als: 'maximaal 100.000 mton';
II.    veroordeelt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tot vergoeding van bij verzoeksters sub 1 in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan verzoeksters sub 1 en verzoekster sub 2 het door hen elk afzonderlijk voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdéénentachtig euro) vergoedt.
De Voorzitter overweegt het volgende.
De verleende vergunning om 150.000 mton mosselzaad, halfwas- en maatse mosselen op te vissen in het sublitorale gebied van de Westelijke Waddenzee en uit te zaaien op percelen in die Waddenzee treedt terstond in werking en geldt tot 28 juni 2006. Volgens het Visplan 2006 zal de bevissing op 17 mei 2006 een aanvang nemen.
Verzoeksters zijn van oordeel, dat de bevissing van het genoemde gebied schade zal toebrengen aan de aanwezige natuurlijke kenmerken en (kwalificerende) waarden van het Natura 2000-gebied Waddenzee, en dat deze bevissing mitsdien niet dient te worden toegestaan. Zij hebben daartoe bezwaar gemaakt tegen de vergunningverlening.
Onder deze omstandigheden is het niet mogelijk een situatie te bereiken waarbij geen onomkeerbare gevolgen optreden. Schorsing van het besluit zou er toe leiden dat gelet op het tijdsverloop van de bezwaar- en eventueel de beroepsprocedure de periode van de vergunningverlening zou verlopen, waardoor de vergunde bevissing niet meer mogelijk is, ook al zou het bezwaar en eventueel het beroep ongegrond blijken te zijn. Niet-schorsen van het besluit zou er toe leiden dat door de uitgevoerde bevissing het niet toestaan van de bevissing geen betekenis meer heeft, ook al zou het bezwaar en eventueel het beroep gegrond blijken te zijn.
Tevens moet in aanmerking worden genomen, dat in het geschil de vraag centraal staat of verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat met de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat de aangevraagde activiteit de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal worden aangetast; verzoeksters stellen dat de passende beoordeling zodanige gebreken vertoont, dat verweerder in redelijkheid niet tot dit oordeel heeft kunnen komen. De beantwoording van deze vraag vergt een onderzoek waartoe de voorlopige voorzieningsprocedure zich niet leent.
Met inachtneming van het vorenstaande dient de ordemaatregel getroffen te worden.
In aanmerking wordt genomen dat verweerder bij de vergunningverlening feiten en omstandigheden die na het indienen van de zienswijzen en de hoorzitting bekend zijn geworden, heeft betrokken. Verzoeksters moeten in de gelegenheid worden gesteld hun gevoelen omtrent deze feiten en omstandigheden kenbaar te maken. Verweerder dient zijn oordeel over dit gevoelen te geven en zicht te bieden op de vermoedelijke uitkomst van de heroverweging na bezwaar. Eerst dan kan sprake zijn van een situatie waarin een voorlopig rechtmatigheidsoordeel omtrent het besluit mogelijk kan worden gevormd.
Tevens wordt in aanmerking genomen dat enerzijds de voorjaarsvisserij voor de mosselvissers van grote betekenis is voor (de continuiteit van) de bedrijfsvoering, maar dat anderzijds het opvissen van een belangrijk deel van het bevisbare natuurlijke bestand de voedselpositie van met name toppereenden en eidereenden kan schaden.
Afweging van alle betrokken belangen leidt tot de volgende ordemaatregel en nadere procedure:
a. vooralsnog wordt de voorjaarsvisserij beperkt tot maximaal 100.000 mton, waarbij in de eerste visweek niet meer dan 50.000 mton wordt opgevist en uitgezaaid;
b. verweerder zal uiterlijk op 23 mei 2006 reageren op de verzoekschriften, die materieel gelijk (zullen) zijn aan de bezwaarschriften, alsmede een ‘aanvullende beoordeling’ geven op de bij de voorjaarssurvey verkregen gegevens ter onderbouwing van de bij het besluit gevoegde overwegingen inzake de bevissing van 60% (bijlage 1,bladzijde 14);
c. vergunninghouder zal een verzoek tot opheffing van de schorsing indienen. Dit verzoek zal op dinsdag 30 mei 2006, 11.00 uur door de Voorzitter behandeld worden;
d. in het kader van het verzoek tot opheffing van de schorsing zullen verzoeksters en de vergunninghouder de reactie van verweerder mede betrekken. Zij zullen hun schrifturen gelijktijdig naar de Afdeling, verweerder en de andere partijen toezenden, en er voor zorg dragen dat deze schrifturen uiterlijk op maandag 29 mei 2006 bij aanvang van de werkzaamheden beschikbaar zijn.
w.g. Bartel    w.g. Broekman
Voorzitter      ambtenaar van Staat
12.