ECLI:NL:RVS:2006:AX4413

Raad van State

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509944/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding door college van burgemeester en wethouders van Haelen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Haelen op 17 november 2003 het verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen. Appellante, vertegenwoordigd door vennoten A, B en C, heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing. De zaak is behandeld op 9 maart 2006, waar appellante en haar vertegenwoordiger J.M.A. Klaus aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van verweerder, mr. B.J.P.G. Roozendaal.

De achtergrond van de zaak betreft een last onder dwangsom die aan appellante was opgelegd omdat zij haar inrichting zonder vergunning had uitgebreid. Dit besluit werd later ingetrokken, maar appellante stelde schade te hebben geleden door het huren van een ander terrein voor haar containers. Ze verzocht om schadevergoeding voor de huurkosten van € 4.900,00 en extra transportkosten van € 18.000,00.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de door appellante overgelegde bewijsstukken onvoldoende waren om de gestelde schade te onderbouwen. De weegbon en boekhoudkundige gegevens werden niet als overtuigend bewijs beschouwd. Ook de transportkosten konden niet worden aangetoond, aangezien de offertes van derden na de intrekking van het dwangsombesluit waren gedateerd en appellante zelf de transporten had uitgevoerd.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 24 mei 2006.

Uitspraak

200509944/1.
Datum uitspraak: 24 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], waarvan de vennoten zijn [vennoot A], [vennoot B] en [vennoot C], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Haelen,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2003 heeft verweerder het verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 16 augustus 2004, verzonden op 18 augustus 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 oktober 2004.
Bij brief van 3 januari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [vennoot A] en J.M.A. Klaus, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G. Roozendaal, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ter zitting heeft appellante de grond dat de kosten voor rechtsbijstand niet zijn vergoed ingetrokken.
2.2.    Verweerder heeft bij besluit van 27 maart 2002 aan appellante een last onder dwangsom opgelegd omdat zij haar inrichting aan de Jagersweg te Haelen zonder vergunning had uitgebreid met een opslagterrein. Verweerder heeft bij besluit van 10 november 2003 dit besluit ingetrokken, aangezien niet hij, maar het college van gedeputeerde staten van Limburg het bevoegd gezag ter zake was.
2.3.    Appellante stelt schade te hebben geleden omdat zij elders een terrein heeft moeten huren om de containers, die eerst op het opslagterrein stonden, te kunnen stallen. De huur bedroeg volgens haar € 4.900,00 (exclusief B.T.W). Verder heeft appellante verzocht om een vergoeding van een kostenpost van € 18.000,00. Deze kosten zijn volgens appellante gemaakt in verband met het transporten van de containers van en naar het gehuurde terrein.
2.4.    Ter staving van de bovengenoemde kosten voor de huur van het terrein, heeft appellante een weegbon van [partij], van wie appellante het terrein huurde, overgelegd. Hierop is met de hand geschreven dat het bedrag van € 4.900 (vermeerderd met € 931,00 aan B.T.W.) is verrekend. Verder heeft appellante een gedeelte uit haar boekhouding over het jaar 2004 overgelegd, waarin € 4.900,00 voor de post "huur terrein" is opgegeven. Naar het oordeel van de Afdeling zijn deze bescheiden onvoldoende om als overtuigend bewijs te kunnen dienen dat appellante daadwerkelijk de door hem gestelde schade heeft geleden. Met betrekking tot de transportkosten overweegt de Afdeling dat appellante in de stukken noch ter zitting op enige wijze deze kosten heeft aangetoond. De door appellante overgelegde offertes van derden voor containerwerkzaamheden kunnen hiertoe niet dienen, reeds omdat deze dateren van na de intrekking van het dwangsombesluit en - zoals is ter zitting is gebleken - appellante met eigen middelen de containers heeft getransporteerd.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding terecht afgewezen.
2.5.    Het beroep is ongegrond.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van Helvoort
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006
361.