ECLI:NL:RVS:2006:AX4417

Raad van State

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200506441/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.M. van Angeren
  • H. Troostwijk
  • W. van den Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bouwvergunning voor bedrijfsruimte op agrarisch perceel in Heemstede

In deze zaak gaat het om de intrekking van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Heemstede. De bouwvergunning was oorspronkelijk verleend aan de coöperatie 'Coöperatieve Nederlandse Bloembollencentrale (B.A.)' (C.N.B.) voor het bouwen van een bedrijfsruimte op het perceel Herenweg 19-21 te Heemstede. Op 20 juli 2004 heeft het college besloten deze vergunning in te trekken, omdat er geen begin was gemaakt met de bouwwerkzaamheden binnen de gestelde termijn van 26 weken, zoals vereist door de Bouwverordening Heemstede.

De C.N.B. heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Haarlem heeft in een eerdere uitspraak op 2 juni 2005 het beroep van de C.N.B. gegrond verklaard en de beslissing van het college vernietigd. Het college heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 24 mei 2006 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college niet bevoegd was om de bouwvergunning in te trekken. De Afdeling stelde vast dat de C.N.B. niet binnen de vereiste termijn was begonnen met de bouwwerkzaamheden en dat het college op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet bevoegd was om de vergunning in te trekken. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de C.N.B. ongegrond.

Uitspraak

200506441/1.
Datum uitspraak: 24 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/602 van de rechtbank Haarlem van 2 juni 2005 in het geding tussen:
de coöperatie "Coöperatieve Nederlandse Bloembollencentrale (B.A.)", gevestigd te Lisse,
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2004 heeft appellant de op 22 april 2003 aan de coöperatie "Coöperatieve Nederlandse Bloembollencentrale (B.A.)" (hierna: C.N.B.) verleende bouwvergunning (hierna: de bouwvergunning) voor het bouwen van een bedrijfsruimte op het perceel Herenweg 19-21 te Heemstede ingetrokken.
Bij besluit van 6 januari 2005 heeft appellant, voor zover hier van belang, het daartegen door de C.N.B. gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juni 2005, verzonden op 13 juni 2005, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door de C.N.B. ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 augustus 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 10 oktober 2005 heeft de C.N.B. van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.E. Hopman, ambtenaar van de gemeente, en de C.N.B., vertegenwoordigd door [directeur] van de C.N.B., bijgestaan door mr. M.E. Biezenaar, advocaat te Haarlem, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken indien blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave hebben verleend of dat gegevens of bescheiden als bedoeld in artikel 40a, tweede lid, niet tijdig zijn overgelegd.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken indien binnen de in de bouwverordening bepaalde termijn geen begin is gemaakt met de bouwwerkzaamheden.
Ingevolge artikel 4.1, onder a, van de Bouwverordening Heemstede kunnen burgemeester en wethouders op grond van het gestelde in artikel 59 van de Woningwet de bouwvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning geen begin met de bouwwerkzaamheden is gemaakt.
2.2.    Appellant betoogt dat hij, omdat de overwegingen die aan de vrijstelling voor het bouwen van de bedrijfsruimte ten grondslag lagen niet op juiste dan wel volledige informatie waren gebaseerd, de bouwvergunning mocht intrekken. Daartoe voert appellant aan dat door de directeur van de C.N.B. in een gesprek van 23 april 2002 is toegezegd dat de showtuin in het gebied zou blijven en dat de verlening van voormelde bouwvergunning daarvoor een voorwaarde zou zijn, terwijl de C.N.B. op 3 mei 2004 de bedrijfsruimte en omliggende gronden aan [koper] heeft verkocht.
2.2.1.    Aangezien ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet niet vereist is dat sprake is van een bewust onjuiste opgave, klaagt appellant terecht dat de rechtbank zulks ten onrechte heeft overwogen. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Naar het oordeel van de Afdeling is namelijk niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een onjuiste dan wel onvolledige opgave. Niet aannemelijk is gemaakt dat voormelde toezegging daadwerkelijk is gedaan. Reeds daarom kan niet staande worden gehouden dat de bouwvergunning op basis van een onjuiste dan wel onvolledige opgave is verleend. De rechtbank heeft dan ook, zij het op onjuiste gronden, terecht geoordeeld dat het college niet op basis van artikel 59, aanhef en onder a, van de Woningwet bevoegd was de bouwvergunning in te trekken.
2.3.    Appellant betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat hij, reeds omdat niet binnen de in artikel 4.1, onder a, van de Bouwverordening Heemstede gestelde termijn van 26 weken een begin is gemaakt met de bouwwerkzaamheden, gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid de bouwvergunning in te trekken.
2.3.1.    Het betoog slaagt. De rechtbank heeft ten onrechte geen oordeel gegeven over de vraag of het college bevoegd was op basis van artikel 59, eerste lid aanhef en onder c, van de Woningwet de bouwvergunning in te trekken.
2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu de rechtbank heeft verzuimd te beslissen op de door de C.N.B. aangevoerde beroepsgrond met betrekking tot de intrekking op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet zal de Afdeling deze alsnog beoordelen.
2.5.    Niet in geschil is dat niet binnen de in de Bouwverordening Heemstede gestelde termijn van 26 weken is begonnen met de bouw van de bedrijfsruimte, waarvoor de bouwvergunning is verleend. Het college was dan ook bevoegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet de bouwvergunning in te trekken.
Op de gronden waarop de bedrijfsruimte is voorzien, rust ingevolge het bestemmingsplan "Manpadslaan Noordzijde" de bestemming "Agrarische doeleinden". Anders dan de C.N.B. betoogt, is aannemelijk gemaakt dat de bedrijfsruimte, waarvoor bouwvergunning is verleend, mede voor niet-agrarische doeleinden en derhalve in strijd met het bestemmingsplan zal worden gebruikt. Daartoe wordt met name in aanmerking genomen dat de (nieuwe) eigenaar van het perceel, [koper], tijdens de hoorzitting van 18 november 2004 van de commissie voor de bezwaarschriften te kennen heeft gegeven dat hij deze bedrijfsruimte mede als berging wil (laten) gebruiken. Het college heeft derhalve, gelet op het belang van het voorkomen van strijdigheid met het bestemmingsplan, in redelijkheid tot intrekking van de bouwvergunning op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet kunnen overgaan. De brief van 19 januari 2004 waarin appellant aan C.N.B. Makelaardij B.V. meedeelt dat van genoemde intrekkingsgrond voorlopig geen gebruik zal worden gemaakt, maakt dit niet anders. Daargelaten dat die brief geen onvoorwaardelijke toezegging bevat, is nadien duidelijk geworden dat de bedrijfsruimte mede voor niet-agrarische doeleinden zal worden gebruikt, zodat sprake is van zodanig gewijzigde omstandigheden dat aan het in genoemde brief gestelde geen aanspraken meer konden worden ontleend.
2.6.    In verband met het vorenstaande zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 2 juni 2005, in zaak no. AWB 05/602;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren    w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006
328-499.