ECLI:NL:RVS:2006:AX4421

Raad van State

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200506559/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • A.M.E.A. Neuwahl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geen bezwaar voor de bouw van een burgerwoning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland op 20 april 2004 geweigerd een verklaring van geen bezwaar te verlenen voor de bouw van een burgerwoning op een perceel in de gemeente Huissen. Dit besluit werd door appellant, de aanvrager van de bouwvergunning, aangevochten. Het college verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond op 17 augustus 2004. De rechtbank Arnhem heeft op 15 juni 2005 het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, die de zaak op 10 maart 2006 ter zitting heeft behandeld.

De Raad van State oordeelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, dat de bestemming 'Agrarisch gebied' had. Appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college de verklaring van geen bezwaar had kunnen weigeren. Hij stelde dat het college niet had onderkend dat de voormalige agrarische bedrijfswoning op het perceel was gesloopt met het oog op de realisatie van het bouwplan. De Raad van State concludeerde dat de beslissing van het college in strijd was met de vereiste zorgvuldigheid en dat de rechtbank dit had miskend.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant alsnog gegrond. Het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de Raad van State. Tevens werd het college gelast om het griffierecht aan appellant te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 mei 2006.

Uitspraak

200506559/1.
Datum uitspraak: 24 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2431 van de rechtbank Arnhem van 15 juni 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2004 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) geweigerd een verklaring van geen bezwaar te verlenen voor de bouw van een burgerwoning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 17 augustus 2004, kenmerk RE2004.51531, heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juni 2005, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard (hierna: de aangevallen uitspraak). Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door E.M. de Ruijter, en het college, vertegenwoordigd door ir. P.S. Rijzebol, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door drs. R.J. Persoon, burgemeester, en R.L. Noppen, ambtenaar van de gemeente. Voorts is daar gehoord [partij], vertegenwoordigd door mr. W. Kattouw.
Buiten bezwaren van partijen zijn nog stukken in het geding gebracht.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan voorziet in de bouw van een vrijstaande burgerwoning op een perceel waar een, door appellant inmiddels gesloopte, voormalige agrarische bedrijfswoning stond.
2.2.    Het bouwplan is voorzien op gronden waarop ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Huissen" de bestemming "Agrarisch gebied" rust. De Afdeling stelt vast het bouwplan in zoverre in strijd is met het bestemmingsplan.
2.3.    Om niettemin realisatie van het bouwplan mogelijk te maken heeft het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard met het oog op de toepassing van de door de gemeenteraad aan hem gedelegeerde bevoegdheid om vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de daartoe leidende procedure in gang gezet. De in dit kader vereiste verklaring van geen bezwaar is door het college geweigerd.
2.4.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de verklaring van geen bezwaar heeft kunnen weigeren. In dat verband stelt hij dat de rechtbank heeft miskend dat een gedeelte van het door het college genoemde beleid uit het Streekplan Gelderland 1996 (hierna: het streekplan) in dit geval toepassing mist en dat het college onder de door appellant genoemde omstandigheden van zijn beleid uit het streekplan had moeten afwijken.
2.4.1.    Uit de stukken is gebleken dat het college het volgende beleid aan zijn besluit tot weigering van de verklaring van geen bezwaar ten grondslag heeft gelegd.
Het perceel van appellant ligt in een gebied dat in het streekplan is aangeduid als "Landelijk gebied D", waar landbouw de belangrijkste respectievelijk richtinggevende functie is en waar er sprake is van terughoudend beleid ten aanzien van nieuwe functies. Voorts staat in het streekplan dat het landelijk gebied zoveel mogelijk wordt gevrijwaard van functies die daar niet thuishoren.
In het streekplan is daarnaast aangegeven dat hergebruik en functieverandering van vrijkomende agrarische bebouwing onder omstandigheden aan de orde kan zijn indien amovering niet mogelijk of wenselijk is. Nieuwbouw is in het algemeen niet toegestaan.
Bovendien is het perceel in het streekplan aangewezen als gebied ten behoeve van de glastuinbouw. Het college heeft in dit verband gewezen op het Raamplan tuinbouwontwikkeling Huissen en Bemmel, gedateerd 24 september 2002 (hierna: het raamplan), waarmee het bouwplan in strijd zou zijn.
2.4.2.    Het college stelt zich ten onrechte op het standpunt dat het beleid inzake hergebruik en functieverandering van vrijkomende agrarische bebouwing toepassing mist, omdat de voormalige agrarische bedrijfswoning op het perceel reeds was gesloopt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals uit de stukken en ter zitting is gebleken, deze woning uitsluitend is gesloopt met het oog op het realiseren van het bouwplan. De sloop was derhalve geen doel op zich. Op verzoek van de gemeente is, vanwege de  bouwkundige staat van de woning, eerder met de sloop aangevangen dan was beoogd.
Voorts is gebleken dat de nieuwe woning op verzoek van het gemeentebestuur op een iets andere plaats, op grotere afstand van de weg, is voorzien dan de voormalige woning. Uit het verhandelde ter zitting moet worden afgeleid dat de bouw van de woning op die plaats niet in strijd is met het raamplan, omdat het perceel in dat plan is aangeduid als "kernrandzone" waar volgens het raamplan de woonfunctie juist versterkt dient te worden.
De hierboven omschreven omstandigheden heeft het college bij de beslissing op bezwaar niet onderkend.
2.4.3.    Gelet hierop is de beslissing op bezwaar genomen in strijd met de vereiste zorgvuldigheid en kan deze niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Dit besluit is dan ook genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit miskend.
2.4.4.    Gelet op het voorgaande is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren. De bestreden beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.4.5.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 juni 2005, no. AWB 04/2431;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 17 augustus 2004, kenmerk RE2004.51531;
V.    gelast dat college aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 443,00 (€ 307,00+ € 136,00)  (zegge:  vierhonderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Neuwahl
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006
280-449.