ECLI:NL:RVS:2006:AX4425

Raad van State

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200506521/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A.M. van Angeren
  • H. Troostwijk
  • W. van den Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de afwijzing van belanghebbendenschap bij bouwvergunning afvalwaterzuiveringsinstallatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 juni 2005. De rechtbank had het beroep van appellanten gegrond verklaard en de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland vernietigd, maar de rechtsgevolgen van die beslissing in stand gelaten. Het college had op 30 september 2003 een bouwvergunning verleend aan de besloten vennootschap 'Consortium Delfluent' voor de bouw van een afvalwaterzuiveringsinstallatie in de Harnaschpolder. Appellanten, die zich niet als belanghebbenden erkend voelden, stelden dat zij rechtstreeks zicht hadden op de installatie en dat zij hinder ondervonden van geluid en geur.

Uitspraak

200506521/1.
Datum uitspraak: 24 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1289 van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 juni 2005 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schipluiden, thans het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Consortium Delfluent" (hierna: Delfluent) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een afvalwaterzuiveringsinstallatie (hierna: de afvalwaterzuiveringsinstallatie) op het perceel, kadastraal bekend gemeente Schipluiden, sectie H, no. 42 e.a. (hierna: het perceel) in de Harnaschpolder.
Bij besluit van 13 februari 2004 heeft het college het daartegen door [appellanten] en [partij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2005, verzonden op 20 juni 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellanten] en [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing op bezwaar in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 21 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 31 augustus 2005 en 19 september 2005 heeft het Hoogheemraadschap van Delfland, die te kennen heeft gegeven als partij aan het geding deel te willen nemen, een reactie ingediend.
Bij brief van 19 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brieven van 31 augustus 2005 en 20 september 2005 heeft Delfluent, die te kennen heeft gegeven als partij aan het geding deel te willen nemen, een reactie ingediend.
Bij brief van 8 december 2005 hebben appellanten een reactie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ingediend door appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2006, waar [gemachtigde], bijgestaan door ir. M. Beterams, en het college, vertegenwoordigd door A. van den Berg, ambtenaar der gemeente, bijgestaan door mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is het Hoogheemraadschap van Delfland, vertegenwoordigd door mr. drs. H. Doornhof, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord. Delfluent is, met kennisgeving, niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, en artikel 6:4, eerste lid, van de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen en vervolgens beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.    Het hoger beroep is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat appellanten geen belanghebbende zijn bij de verleende bouwvergunning. Daartoe voeren zij aan dat zij rechtstreeks zicht hebben op de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Ook vanwege de geluids- en geuroverlast van de afvalwaterzuiveringsinstallatie zijn appellanten van mening dat zij als belanghebbenden dienen te worden beschouwd.
2.2.1.    De afstand tussen het perceel waarop de woning van appellanten zich bevindt en het perceel bedraagt ongeveer 300 meter en de afstand tussen de woning van appellanten en het perceel bedraagt ongeveer 400 meter.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat appellanten, voor zover zij vanuit hun woning al zicht hebben op de afvalwaterzuiveringsinstallatie, dit zicht vanwege de tussenliggende bebouwing beperkt is. Het betoog inzake het zicht kan daarom niet slagen.
Gelet op voormelde afstanden, kan voorts de gestelde geur- en geluidsoverlast in dit geval niet leiden tot het oordeel dat de belangen van appellanten direct worden geraakt door het voorliggende bouwplan.
Gelet op het voorgaande zijn de belangen van appellanten niet rechtstreeks bij het besluit van 30 september 2003 betrokken. Derhalve heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college appellanten terecht niet als belanghebbenden heeft aangemerkt.
2.3.    In verband met het vorenstaande komt de Afdeling aan een bespreking van de overige door appellanten aangevoerde gronden niet toe.
2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren    w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006
328-499.