ECLI:NL:RVS:2006:AX6321

Raad van State

Datum uitspraak
23 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603213/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in geschil over last onder dwangsom wegens overtreding van het Besluit geluidhinder spoorwegen

In deze zaak heeft de Raad van State op 23 mei 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Prorail", had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, dat op 12 april 2006 een last onder dwangsom oplegde wegens overtreding van artikel 1a van het Besluit geluidhinder spoorwegen (Bgs). De last hield in dat ProRail het goederenvervoer over de spoorlijn Bergen op Zoom-Vlissingen in de avond- en nachtperiode diende te beperken tot een snelheid van maximaal 60 km/uur en een maximum aantal van 260 bakken per week in de avond en 344 per week in de nacht. De begunstigingstermijn voor deze maatregelen liep tot 27 mei 2006.

Tijdens de zitting op 16 mei 2006, waar verzoekster en verweerder vertegenwoordigd waren door hun advocaten en ambtenaren, werd de kwestie besproken. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, K. Brink, merkte op dat de te nemen maatregelen belangrijke consequenties zouden hebben voor de inzet van locomotieven en personeel, en dat het twijfelachtig was of de last redelijkerwijs binnen de begunstigingstermijn kon worden uitgevoerd. De Voorzitter ging er op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting van uit dat er sprake was van een wijziging van de spoorweg, maar dat er nader onderzoek nodig was naar de handhaving van de last.

Uiteindelijk besloot de Voorzitter om het besluit van de Staatssecretaris te schorsen bij wijze van voorlopige voorziening, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster, die in verband met de behandeling van het verzoek waren gemaakt, en tot terugbetaling van het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die in acht moet worden genomen bij handhaving van besluiten die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de betrokken partijen.

Uitspraak

200603213/1.
Datum uitspraak: 23 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Prorail", gevestigd te Utrecht,
verzoekster,
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2006 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 1a van het Besluit geluidhinder spoorwegen (hierna: het bgs).
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 28 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 mei 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, en J.IJ.M. Lafeber, ing. R.J.M. Lourijsen en mr. L.C. Makkinga, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.C. Cup, mr. A.P. Dijkstra, mr. A. Valkenburg en ir. D.G. de Gruijter, ambtenaren van het ministerie,
zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de naamloze vennootschap "Raillion Nederland N.V.", vertegenwoordigd door mr. F.P.J.M. Otten, advocaat te Utrecht, mr. T.J.J. Kramer en ir. M.W.N.M. den Brok.
2.    Overwegingen
2.1.    Aan de last onder dwangsom is ten grondslag gelegd dat op het traject Bergen op Zoom-Vlissingen vanwege de substantiële toename van het goederenvervoer sprake is van een wijziging van de spoorweg in de zin van het Bgs terwijl verweerder nog geen besluit in de zin van artikel 27, tweede en negende lid, van het bgs heeft genomen, zoals ingevolge artikel 1a van het bgs vereist is voordat tot een wijziging mag worden overgegaan. De last houdt in essentie in dat ProRail het vervoer van goederenmaterieel over de spoorlijn Bergen op Zoom-Vlissingen in de avond- en nachtperiode dient te laten plaatsvinden met een snelheid van maximaal 60 km/uur en beperkt dient te houden tot maximaal 260 bakken per week in de avondperiode en maximaal 344 per week in de nachtperiode. De begunstigingstermijn loopt tot 27 mei 2006. Verweerder heeft deze begunstigingstermijn aan de last verbonden zodat Prorail bij de invoering van de maatregelen kan aansluiten bij het tijdstip waarop de nieuwe dienstregeling in gebruik zal worden genomen.
2.2.    De Voorzitter gaat er op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van uit dat de te nemen maatregelen ter uitvoering van de last belangrijke consequenties zullen hebben voor de inzet van locomotieven en personeel, voor de aansluitende treinpaden op het overige netgedeelte en voor de internationale verbindingen. De Voorzitter betwijfelt dan ook of de last redelijkerwijs kan worden uitgevoerd binnen de begunstigingstermijn.
2.3.    De Voorzitter gaat er voorshands vanuit dat hier sprake is van een wijziging van de spoorweg waartegen verweerder handhavend kan optreden, maar tekent daarbij aan dat daarover op grond van de nieuwe gegevens en standpunten van verzoekster ter zitting nog nader onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de beslissing op bezwaar. Buiten twijfel is evenwel dat een overtreding van artikel 1a van het bgs zal worden opgeheven door een besluit in de zin van artikel 27, tweede en negende lid, van het bgs.
2.4.    Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat hij naar verwachting reeds in juni 2006 een besluit in de zin van artikel 27, tweede en negende lid, van het bgs zal nemen en hij in die maand ook zal beslissen op het door verzoekster ingediende bezwaar tegen het bestreden besluit. In afwachting daarvan en na afweging van de betrokken belangen, ziet de Voorzitter, met name vanwege de geuite twijfel aan de begunstigingstermijn, aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 12 april 2006, kenmerk VI/BZ 2006247888, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II.    veroordeelt de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 664,37 (zegge: zeshonderdvierenzestig euro en zevenendertig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink    w.g. Stolker
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2006
157-433.