200600801/2.
Datum uitspraak: 24 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoekers sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoekers sub 2A], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beide wonend te [woonplaats], en [verzoeker sub 2B], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 17 mei 2005 heeft de gemeenteraad van Tubbergen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 mei 2005, het bestemmingsplan "Tubbergen Centrum" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 december 2005, kenmerk RWB/2005/1758, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers sub 1] bij brief van 26 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, en [verzoekers sub 2A] en [verzoeker sub 2B] bij brief van 15 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2006, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoekers sub 1] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 15 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2006, hebben [verzoekers sub 2A] en [verzoeker sub 2B] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 8 mei 2006, waar [verzoekers sub 1], vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, [verzoekers sub 2A] en [verzoeker sub 2B], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door O. Westra, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door W.G.J. Sauer, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor het centrum van de kern Tubbergen en heeft voornamelijk een conserverend karakter. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan grotendeels goedgekeurd.
2.3. [verzoekers sub 2A] en [verzoeker sub 2B] hebben verzocht om schorsing van het bestreden besluit voor zover het plan is goedgekeurd.
Ter zitting is gebleken dat het verzoek betrekking heeft op de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Meergezinshuizen (M)" wat betreft gronden aan de Oranjestraat, het plandeel met de bestemming "Meergezinshuizen (M)" wat betreft het Pinnersterrein en het plandeel met de bestemming "Centrumvoorzieningen (CV)" wat betreft het Pinnersterrein. In dit verband stellen [verzoekers sub 2A] en [verzoeker sub 2B] dat de nieuwbouw ter plaatse tot parkeerproblemen zal leiden. Ter ondersteuning van hun verzoek ten aanzien van het voornoemde plandeel met de bestemming "Centrumvoorzieningen (CV)" stellen zij bevreesd te zijn voor een verstoring van de bestaande winkelstructuur.
Verder strekt het verzoek van [verzoekers sub 2A] en [verzoeker sub 2B] er, gelet op het verhandelde ter zitting, toe dat het gebruik als winkelruimte voor meer dan 500 m² vloeroppervlakte en als woonruimte op de benedenverdieping en het gebruik als winkelruimte op de bovenverdieping rechtstreeks mogelijk wordt gemaakt wat betreft hun bedrijfspand aan de [locatie], nu het plan niet in die mogelijkheden voorziet.
[verzoekers sub 1] richten zich met hun verzoek, gelet op het verhandelde ter zitting, uitsluitend op de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Meergezinshuizen (M)" en het plandeel met de bestemming "Centrumvoorzieningen (CV)" wat betreft het Pinnersterrein.
Zij betogen dat hierdoor ten onrechte bebouwing in de nabijheid van hun woning aan de Timmerstraat 19 mogelijk wordt gemaakt. [verzoekers sub 1] vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat, parkeerproblemen en een verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is onvoldoende onderzoek naar alternatieven gedaan, aldus [verzoekers sub 1].
2.4. De Voorzitter stelt voorop dat [verzoekers sub 2A] en [verzoeker sub 2B] wat betreft hun bedrijfspand niet gebaat zijn bij schorsing van enig deel van het bestreden besluit, aangezien daarmee het gewenste gebruik van dit pand niet mogelijk wordt. Een voorlopige voorziening die dat mogelijk maakt is te verstrekkend, aangezien het scheppen van die mogelijkheid niet met een uitspraak van de Afdeling kan worden bewerkstelligd. Die uitspraak zou kunnen strekken tot onthouding van goedkeuring aan het desbetreffende plandeel, doch daarmee zou het gewenste gebruik van het pand nog niet mogelijk zijn. Dit zou eerst mogelijk worden na de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het verzoek van [verzoekers sub 2A] en [verzoeker sub 2B] komt in zoverre niet voor inwilliging in aanmerking.
2.4.1. Het plan maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk aan de Oranjestraat middels de bestemming "Meergezinshuizen (M)" en op het Pinnersterrein, het gebied gelegen aan de zuidwestzijde van het plangebied, middels de bestemmingen "Centrumvoorzieningen (CV)" en "Meergezinshuizen (M)".
2.4.2. Ter zitting is gebleken dat voor de bouw van een wooncomplex ter plaatse van gronden op het Pinnersterrein waaraan in het plan de bestemming "Meergezinshuizen (M)" is toegekend, een in rechte onaantastbare bouwvergunning is verleend en dat de bouw reeds is aangevangen. Schorsing van de goedkeuring van dit plandeel zou dan ook voor deze vergunning en de verdere bouw geen gevolgen hebben. Gelet hierop ziet de Voorzitter in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4.3. Uit de stukken is gebleken dat met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een bouwvergunning is verleend voor de bouw van een appartementengebouw ter plaatse van de gronden aan de Oranjestraat waaraan in het plan de bestemming "Meergezinshuizen (M)" is toegekend en dat deze beslissing in bezwaar is gehandhaafd. De rechtbank Almelo heeft bij uitspraak van 7 maart 2006 de beslissing op bezwaar vernietigd. Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers sub 2A] alsmede haar vennoten en [verzoeker sub 2B] hoger beroep bij de Afdeling ingesteld.
Ter zitting is verder gebleken dat met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een bouwvergunning is verleend voor de bouw van een winkelcomplex ter plaatse van gronden op het Pinnersterrein waaraan in het plan de bestemming "Centrumvoorzieningen (CV)" is toegekend en dat deze beslissing in bezwaar is gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van [verzoekers sub 2A] en [verzoeker sub 2B] tegen deze beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers sub 2A] en [verzoeker sub 2B] hoger beroep bij de Afdeling ingesteld.
De bouwvergunningen zijn mitsdien nog niet onherroepelijk.
De Voorzitter neemt in aanmerking dat indien hij de goedkeuring van het in geschil zijnde bestemmingsplan niet schorst, dit plan in werking treedt en het toetsingskader gaat vormen voor de nog te nemen beslissingen in het kader van de hiervoor bedoelde procedures. Dit laatste dient vermeden te worden. De voor die procedures nu geldende toetsingskaders dienen gehandhaafd te blijven. Reeds hierom ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 6 december 2005, kenmerk RWB/2005/1758, voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Meergezinshuizen (M)" en het plandeel met de bestemming "Centrumvoorzieningen (CV)" voor zover nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
II. wijst de verzoeken voor het overige af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel in de door hierna vermelde verzoekers in verband met de behandeling van hun verzoeken opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 710,71 (zegge: zevenhonderdtien euro en eenenzeventig cent);
dit bedrag dient door de provincie Overijssel onder vermelding van het zaaknummer als volgt te worden betaald aan:
1. [verzoekers sub 1] € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
2. [verzoekers sub 2A] en [verzoeker sub 2B] € 66,71 (zegge: zesenzestig euro en eenenzeventig cent);
IV. gelast dat provincie Overijssel aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) voor [verzoekers sub 1] en € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor [verzoekers sub 2A] en [verzoeker sub 2B] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006