ECLI:NL:RVS:2006:AX6340

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200510399/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van geluidgrenswaarden voor een busremise van Connexxion in Leiden

In deze zaak gaat het om een besluit van 11 november 2005 waarbij de Milieudienst West-Holland een nadere eis heeft opgelegd aan Connexxion Holding N.V. voor een busremise in Leiden. De eis betreft hogere geluidgrenswaarden dan eerder vastgesteld in het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer. Het besluit werd op 15 november 2005 ter inzage gelegd en leidde tot beroep van de appellant op 21 december 2005. De zaak werd behandeld op 28 april 2006, waarbij zowel de appellant als vertegenwoordigers van de Milieudienst en Connexxion aanwezig waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de inrichting van Connexxion onder de reikwijdte van het Besluit valt. De appellant betoogde dat de opgelegde geluidgrenswaarden te hoog zijn en dat er alternatieve maatregelen, zoals het plaatsen van een geluidscherm, mogelijk zijn. De Afdeling oordeelde echter dat de kosten en de stedenbouwkundige bezwaren tegen een geluidscherm niet opwegen tegen de noodzaak van de hogere geluidgrenswaarden.

De Afdeling concludeerde dat de nadere eis van de Milieudienst gerechtvaardigd was, gezien de resultaten van het akoestisch onderzoek en de specifieke omstandigheden van de inrichting. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gedaan op 31 mei 2006.

Uitspraak

200510399/1.
Datum uitspraak: 31 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2005 heeft verweerder een nadere eis, als bedoeld in artikel 5 van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (hierna: het Besluit), opgelegd voor een busremise van de naamloze vennootschap "Connexxion Holding N.V." (hierna: Connexxion) op het adres Rijnsburgerweg 1 te Leiden. Dit besluit is op 15 november 2005 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 21 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 februari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2006, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J.H.O. van Noppen en ing. G.J. Distelbrink, ambtenaren van de Milieudienst West-Holland, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord Connexxion, vertegenwoordigd door drs. W.E. Cotugno en J.J. Zuidema.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
Op 1 december 2005 zijn de wet van 16 juli 2005, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 2005, 432), en het besluit van 8 oktober 2005, houdende wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 2005, 527), in werking getreden. Nu het bestreden besluit vóór 1 december 2005 is genomen, moet dit worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet en dit besluit.
2.2.    Bij het bestreden besluit heeft verweerder op verzoek van Connexxion krachtens artikel 5 van het Besluit een nadere eis gesteld voor de inrichting. De nadere eis bevat hogere grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidniveau (LAmax) in de avond- en nachtperiode dan in voorschrift 1.1.1 van de bijlage van het Besluit zijn opgenomen.
2.3.    Appellant voert aan dat de inrichting niet valt onder de reikwijdte van het Besluit en dat verweerder derhalve niet bevoegd was een nadere eis te stellen krachtens artikel 5 van het Besluit.
2.3.1.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit, voor zover hier van belang, is het Besluit van toepassing op inrichtingen die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd zijn voor het onderhouden, repareren, behandelen van de oppervlakte, keuren, reinigen van carrosserie en bekleding, verhandelen, verhuren, stallen of proefdraaien van motorvoertuigen.
Gezien de activiteiten die in de busremise worden uitgevoerd, valt de inrichting onder deze omschrijving. Niet gebleken is dat een van de uitzonderingen genoemd in artikel 3 van het Besluit van toepassing is. De Afdeling is derhalve van oordeel dat de inrichting valt onder de reikwijdte van het Besluit. Het beroep treft in zoverre geen doel.
2.4.    Appellant voert aan dat de bij het bestreden besluit opgelegde geluidgrenswaarden te hoog zijn. Hij betoogt dat met lagere geluidgrenswaarden kan worden volstaan indien een geluidscherm wordt aangebracht op (een deel van) de inrichtingsgrens, zoals beschreven in het akoestisch rapport van Adviesbureau Peutz & Associes van 9 september 2003, nr. FD 15910-1.
Voorts stelt appellant zich op het standpunt dat het akoestisch onderzoek niet representatief is. Ook is het akoestisch onderzoek, nu dit in opdracht van Connexxion is uitgevoerd, ten onrechte niet door een onafhankelijke instantie uitgevoerd, aldus appellant.
Appellant betoogt tevens dat verweerder het Ronald McDonaldhuis aan de Boerhaavelaan 3 ten onrechte niet heeft aangemerkt als een geluidgevoelige bestemming.
2.4.1.    Volgens verweerder blijkt uit het akoestisch rapport dat in de avond- en nachtperiode niet op alle geluidgevoelige bestemmingen kan worden voldaan aan de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage van het Besluit opgenomen geluidnormen. Het treffen van aanvullende maatregelen, zoals het plaatsen van een geluidscherm, brengt volgens verweerder kosten van meer dan € 100.000 voor Connexxion met zich, terwijl dit niet tot resultaat zal hebben dat op alle geluidgevoelige bestemmingen aan voorschrift 1.1.1 kan worden voldaan. Voorts acht verweerder een geluidscherm stedenbouwkundig ongewenst, omdat het geluidscherm een lengte van tenminste 60 meter en een hoogte van 3,5 tot 5,5 meter zou hebben. Derhalve heeft verweerder besloten tot het stellen van een nadere eis.
2.4.2.    Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen met betrekking tot de in de bijlage opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, voor zover dat in hoofdstuk 4 van die bijlage is aangegeven.
In voorschrift 4.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit, voor zover hier van belang, is bepaald dat in gevallen waarin de in voorschrift 1.1.1 opgenomen waarden voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en piekniveaus naar het oordeel van het bevoegd gezag te laag zijn, het bevoegd gezag voor een inrichting bij nadere eis waarden kan vaststellen die hoger zijn dan de in voorschrift 1.1.1 opgenomen waarden.
De nadere eis bevat grenswaarden voor het LAr,LT van 50 dB(A) in de dagperiode, 45 tot 49 dB(A) in de avondperiode en 40 tot 48 dB(A) in de nachtperiode. Daarnaast bevat de nadere eis grenswaarden voor het LAmax van 70 dB(A) in de dagperiode, 65 tot 67 dB(A) in de avondperiode en 60 tot 67 dB(A) in de nachtperiode.
2.4.3.    Op grond van de enkele omstandigheid dat het akoestisch onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Connexxion kan niet worden geoordeeld dat het akoestisch rapport onjuist of onvoldoende representatief is. Ook overigens ziet de Afdeling in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het akoestisch onderzoek niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
In artikel 1, aanhef en onder i, van het Besluit is bepaald dat onder geluidgevoelige bestemmingen wordt verstaan: gebouwen of objecten, aangewezen krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder. De in deze artikelen bedoelde aanwijzing heeft plaatsgevonden in hoofdstuk III van het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen. Daarin zijn, kort weergegeven, gebouwen van onderwijs- en gezondheidszorginstellingen en woonwagenstandplaatsen aangewezen als geluidgevoelige bestemmingen. Het Ronald McDonaldhuis, dat tot doel heeft een verblijfs- en overnachtingsvoorziening te bieden, behoort niet tot een van de aangewezen categorieën. Verweerder heeft het Ronald McDonaldhuis daarom terecht niet als geluidgevoelige bestemming aangemerkt.
Op grond van het akoestisch rapport moet worden aangenomen dat niet kan worden voldaan aan de in voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit opgenomen geluidgrenswaarden. Gezien de omvang van het geluidscherm en de kosten voor de aanleg daarvan, alsmede de in het verleden reeds getroffen maatregelen, heeft verweerder het vaststellen van hogere geluidgrenswaarden dan in voorschrift 1.1.1 van de bijlage van het Besluit zijn opgenomen in redelijkheid noodzakelijk kunnen achten.
Deze beroepsgrond faalt.
2.5.    De bij het bestreden besluit gestelde nadere eis heeft uitsluitend betrekking op de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau in de avond- en nachtperiode. Voor zover appellant heeft aangevoerd dat ten aanzien van andere aspecten ten onrechte geen nadere eisen zijn gesteld ter beperking van de nadelige milieugevolgen van het in werking zijn van de inrichting, overweegt de Afdeling dat gelet op het verzoek van Connexxion - dat juist strekt tot verruiming van de geluidgrenswaarden - die aspecten in deze procedure niet aan de orde kunnen komen.
2.6.    Het beroep is ongegrond.
2.7.    Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Heijerman
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2006
255-483.