ECLI:NL:RVS:2006:AX6342

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200507049/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling bestemmingsplan voor woningbouw in Biddinghuizen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dronten, dat op 20 juli 2004 vrijstelling verleende van het bestemmingsplan "Woonkern Biddinghuizen" voor de bouw van tien woningen. Appellanten, waaronder een groothandel in gewasbeschermingsmiddelen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vrijstelling en de verleende bouwvergunningen, omdat zij van mening zijn dat de bouwplannen niet voldoen aan de vereisten van een goede ruimtelijke onderbouwing en in strijd zijn met de geldende bestemmingsplannen. De rechtbank Zwolle heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep hebben ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 2 mei 2006 behandeld. De appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college vrijstelling mocht verlenen. Zij stellen dat de bouwplannen niet zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, omdat het college goedkeuring aan het bestemmingsplan "De Kaai" heeft onthouden. De Raad van State overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de bouwplannen in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, ondanks het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. De Raad van State concludeert dat het college in redelijkheid de gevraagde vrijstellingen en bouwvergunningen heeft kunnen verlenen, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De Raad van State oordeelt dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de bouwplannen niet voldoen aan de normen voor externe veiligheidsrisico's. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de bouwplannen zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en dat het college de gevraagde vrijstellingen en bouwvergunningen terecht heeft verleend. De hoger beroepen worden ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

200507049/1.
Datum uitspraak: 31 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Klaverblad O/Z B.V.", gevestigd te Biddinghuizen,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05/66 en 05/67 van de rechtbank Zwolle van 30 juni 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Dronten.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dronten (hierna: het college) vrijstelling verleend van het bestemmingsplan "Woonkern Biddinghuizen" voor onder meer de bouw van tien woningen aan de [locatie 1] te Biddinghuizen door [vergunninghoudster A].
Bij besluit van 27 juli 2004 heeft het college aan [vergunninghoudster A] bouwvergunning verleend voor het bouwen van deze woningen.
Bij besluit van 27 juli 2004 heeft het college aan [vergunninghoudster B] vrijstelling verleend van het bestemmingsplan "Biddinghuizen Industrieterrein" en bouwvergunning verleend voor het bouwen van veertien woningen aan de [locatie 2] en de [locatie 3] te Biddinghuizen.
Bij besluit van 2 december 2004 heeft het college ten behoeve van de vergunning voor de bouw van de tien woningen alsnog vrijstelling verleend van het bestemmingsplan "Biddinghuizen Industrieterrein" en ten behoeve van de vergunning voor de bouw van de veertien woningen alsnog mede vrijstelling verleend van het bestemmingsplan "Woonkern Biddinghuizen". Het tegen voormelde besluiten van 27 juli 2004 door appellanten gemaakte bezwaar heeft het college ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het door appellanten tegen de besluiten van 2 december 2004 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 10 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Op 24 augustus 2005 is een brief van [vergunninghoudster A] en [vergunninghoudster B] ontvangen.
Bij brief van 4 november 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Deuzeman, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [vergunninghoudster A] en [vergunninghoudster A], vertegenwoordigd door[directeur] als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante sub 1 exploiteert onder meer een groothandel in gewasbeschermingsmiddelen op een afstand van circa 233 meter van de woningen en semi-bungalows waarvoor vrijstellingen en bouwvergunningen zijn verleend zijn. Aan haar is een vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor de opslag van 100 ton aan gewasbestrijdingsmiddelen. Appellante sub 2 is de eigenares van het pand waarin appellante sub 1 is gevestigd.
2.2.    Niet in geschil is dat de bouw van de woningen en semi-bungalows, waarvoor vrijstellingen en bouwvergunningen zijn verleend, in strijd is met de bestemmingsplannen "Woonkern Biddinghuizen" en "Biddinghuizen Industrieterrein".
2.3.    Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
2.4.    Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO mocht verlenen. Naar de mening van appellanten zijn de bouwplannen niet voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daartoe voeren appellanten aan dat het college van gedeputeerde staten goedkeuring aan het bestemmingsplan "De Kaai" (hierna: het bestemmingsplan), dat als ruimtelijke onderbouwing dient, heeft onthouden. Voorts voeren appellanten aan dat ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van de uitgangspunten en de conclusies van het rapport van Ingenieurs/adviesbureau SAVE (hierna: SAVE) van februari 2002. Volgens appellanten zijn de woningen, gelet op de veiligheidsrisico's, te dicht bij het bedrijf van appellante sub 1 geprojecteerd.
2.4.1.    Ingevolge het bestemmingsplan, waaraan goedkeuring is onthouden, rustte op de desbetreffende percelen de bestemming "woondoeleinden". De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat de bouwplannen in overeenstemming zijn met dat bestemmingsplan.
Het college van gedeputeerde staten heeft bij besluit van 28 september 2004 de bedenkingen van appellanten tegen dat bestemmingsplan, betreffende onder meer de veiligheidsaspecten, ongegrond geacht. Het college van gedeputeerde staten heeft echter goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan, omdat de ligging van een 50dB(A)-contour op de plankaart onjuist was en omdat met betrekking tot het einde van de termijn van terinzagelegging die viel op een zondag, niet was voldaan aan het bepaalde in de Algemene termijnenwet. De gemeenteraad dient ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, met inachtneming van het besluit van het college van gedeputeerde staten een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
Gezien de redenen van het onthouden van goedkeuring, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kans dat het nieuwe bestemmingsplan, ten aanzien van de aan de orde zijnde percelen met de bestemming "woondoeleinden", rechtskracht zal verkrijgen, zodanig groot is dat daarop bij de verlening van de vrijstellingen en bouwvergunningen in de ruimtelijke onderbouwing daarvan vooruit gelopen kon worden.
2.4.2.    Aan het bestemmingsplan, waaraan goedkeuring is onthouden, en aan de vrijstellingen en bouwvergunningen, ligt onder meer voormeld rapport van SAVE ten grondslag. In dit rapport wordt geconcludeerd dat na realisering van de bouwplannen aan de normen voor externe veiligheidsrisico's wordt voldaan.
De omstandigheid dat in het onderzoek van SAVE gebruik is gemaakt van bedrijfsgegevens die appellante sub 1 met een ander doel aan de brandweer heeft verstrekt, maakt niet dat het college reeds om die reden geen betekenis mocht toekennen aan de resultaten van het onderzoek. Anders dan appellanten betogen, is aannemelijk gemaakt dat SAVE is uitgegaan van de aanwezigheid in het bedrijf van 100 ton gewasbestrijdingsmiddelen, die appellante sub 1 op basis van haar milieuvergunning mag opslaan. Tevens is aannemelijk gemaakt dat het college wat betreft de overige door appellanten betwiste aspecten ervan mocht uitgaan dat in het rapport van SAVE juiste uitgangspunten zijn gehanteerd en dat de daarin vermelde uitkomsten van de onderzoeken betreffende de te verwachten veiligheidsrisico's juist zijn.
Het door appellanten bij de rechtbank overgelegde advies van 16 februari 2005 van FMA Nillesen, bedrijfsadviseurs, noopt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet tot een ander oordeel, reeds omdat dit advies niet is opgesteld met toepassing van de richtlijn 15-3 van de Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen, getiteld "Opslag bestrijdingsmiddelen in emballage" en het Besluit externe veiligheid inrichtingen, die naar onweersproken is gebleven in het onderzoek van SAVE zijn gehanteerd. De rechtbank heeft voorts terecht in aanmerking genomen dat in dit advies weliswaar kritische kanttekeningen worden geplaatst bij het onderzoek van SAVE, maar dat daaraan geen conclusies worden verbonden met betrekking tot de vraag of na uitvoering van de bouwplannen al dan niet wordt voldaan aan de normen voor externe veiligheidsrisico's.
2.5.    Voorts betogen appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen rekening heeft gehouden met de door appellante sub 1 gewenste actualisering van haar vergunning ingevolge de Wet milieubeheer.
2.5.1.    Niet is aannemelijk gemaakt dat appellante sub 1 ten tijde van de beslissing op bezwaar zodanige concrete uitbreidingsplannen had dat het college daarmee rekening had moeten houden. Naar ter zitting is gesteld, is eerst op 16 augustus 2005, een aanvraag om vergunning ingevolge de Wet milieubeheer ingediend. Het betoog treft geen doel.
2.6.    Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de bouwplannen zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en dat het college in redelijkheid de gevraagde vrijstellingen heeft kunnen verlenen. Derhalve heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college de gevraagde bouwvergunningen terecht heeft verleend.
2.7.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Van Heusden
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2006
163-499.