ECLI:NL:RVS:2006:AX6359

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200507252/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • P.C.E. van Wijmen
  • M.W.L. Simons-Vinckx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening plan van toedeling ruilverkaveling Sauwerd

In deze zaak heeft de Raad van State op 31 mei 2006 uitspraak gedaan over het beroep van een appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van het plan van toedeling voor de ruilverkaveling Sauwerd. Het verzoek was afgewezen door de landinrichtingscommissie op 9 december 2004. De appellant stelde dat hij onevenredig nadeel had ondervonden van de vaststelling van de richtlijnen voor het plan van toedeling, die in mandaat door de secretaris van de Centrale Landinrichtingscommissie waren vastgesteld. De landinrichtingscommissie had het bezwaar van de appellant ongegrond verklaard op 8 juli 2005, waarna de appellant beroep instelde bij de Raad van State op 17 augustus 2005.

Tijdens de zitting op 23 maart 2006 werd de zaak behandeld, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. ing. A.E. Noordhuis en de verweerster door mr. L.A.H. Haring, ambtenaar van de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de rechtbank Groningen op 15 februari 2006 het bezwaar van de appellant tegen het plan van toedeling gegrond had verklaard en het plan had gewijzigd. Dit vonnis was onherroepelijk geworden, waardoor het processuele belang van de appellant bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit was vervallen.

De Raad van State verklaarde het beroep van de appellant niet-ontvankelijk en veroordeelde de landinrichtingscommissie tot vergoeding van de proceskosten die de appellant had gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep. De totale kostenvergoeding bedroeg € 644,00, te betalen door de Staat der Nederlanden. Daarnaast werd het griffierecht van € 138,00 aan de appellant vergoed. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 31 mei 2006.

Uitspraak

200507252/1.
Datum uitspraak: 31 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling Sauwerd,
verweerster.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2004 heeft verweerster het verzoek van appellant om herziening van het plan van toedeling voor de ruilverkaveling Sauwerd (hierna: het plan van toedeling) afgewezen.
Bij besluit van 8 juli 2005 heeft verweerster het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 16 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 18 november 2005 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. ing. A.E. Noordhuis, en verweerster, vertegenwoordigd door mr. L.A.H. Haring, ambtenaar van de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en [partijen], zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Op 28 mei 2004 is in werking getreden de Wet van 22 april 2004 tot wijziging van de Landinrichtingswet en enige andere inrichtingswetten (positie van de Centrale Landinrichtingscommissie) (hierna: de Wijzigingswet).
Ingevolge artikel VIII van de Wijzigingswet, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende de landinrichtingscommissie verzoeken een plan van toedeling als bedoeld in artikel 196 van de Landinrichtingswet (hierna: de Liw) te herzien, indien hij ten overstaan van de landinrichtingscommissie aannemelijk kan maken dat hij onevenredig nadeel heeft ondervonden van de omstandigheid dat de richtlijnen voor het plan van toedeling die aan dat plan ten grondslag hebben gelegen in de periode gelegen na 28 juni 1996 in mandaat door de secretaris van de Centrale Landinrichtingscommissie (hierna: de CLC) zijn vastgesteld.
2.2.    Bij het bestreden besluit heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat appellant niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij onevenredig nadeel heeft ondervonden van het feit dat de richtlijnen voor het plan van toedeling in mandaat zijn vastgesteld door de secretaris van de CLC in plaats van vaststelling door de gehele CLC. Volgens verweerster is de toedeling van gronden binnen het blok gunstig ten opzichte van de ligging van diens gronden voorafgaand aan de landinrichting. Voorts heeft zij op de toezegging gewezen dat de niet-agrarische meerwaarde bij de lijst der geldelijke regelingen zal worden verrekend. Verweerster heeft verder in aanmerking genomen dat aan het toedelingsbezwaar in de procedure over het plan van toedeling tegemoet kan worden gekomen. Zij wijst erop dat het plan van toedeling naar haar mening in zoverre aanpassing behoeft.
2.3.    Appellant kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Hij betoogt dat verweerster onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet onevenredig benadeeld zou zijn. Verweerster is volgens hem ten onrechte niet ingegaan op het advies van de bezwaaradviescommissie die wel onevenredige benadeling had aangenomen.
2.4.    De Afdeling overweegt dat de rechtbank Groningen bij vonnis van 15 februari 2006 in zaak no. 62655 HAZA 02-866 (aangehecht) het bezwaar van appellant tegen het plan van toedeling gegrond heeft verklaard en het plan van toedeling overeenkomstig de wens van appellant heeft gewijzigd. Aangezien op grond van de Landinrichtingswet geen rechtsmiddelen tegen dit vonnis kunnen worden aangewend, is het plan van toedeling onherroepelijk geworden. Het voorgaande brengt mee dat het processuele belang van appellant bij een inhoudelijke beoordeling van het thans bestreden besluit is vervallen. Derhalve dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.5.    Gelet op voornoemd vonnis ziet de Afdeling aanleiding verweerster op na te melden wijze in de proceskosten van het beroep te veroordelen. Voorts bestaat aanleiding verweerster te veroordelen in de proceskosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
II.    veroordeelt de landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling Sauwerd tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    veroordeelt de landinrichtingscommissie voor de ruilverkaveling Sauwerd tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. P.C.E. van Wijmen en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Bultema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Bultema
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2006
400.