ECLI:NL:RVS:2006:AX7012

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200507374/3 en 200509179/3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van voorlopige voorziening inzake ontgrondingsvergunningen in Overijssel

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 mei 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van een voorlopige voorziening. Deze voorlopige voorziening was eerder getroffen op 20 december 2005, waarbij besluiten van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 7 juli 2005 en 8 juli 2005, betreffende ontgrondingsvergunningen, waren geschorst. De verzoekers, waaronder de stichting 'Stichting Natuur- & Milieuplatform Steenwijkerland', hebben op 12 april 2006 verzocht om opheffing van deze schorsing. De Voorzitter heeft het verzoek op 23 mei 2006 ter zitting behandeld, waarbij de verzoekers vertegenwoordigd waren door mr. F. Breure en anderen. Het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland was ook aanwezig, vertegenwoordigd door H. Visserman. De stichting zelf was niet ter zitting verschenen.

De zaak draait om de ontgrondingsvergunningen die aan twee vergunninghouders waren verleend voor werkzaamheden ten noorden van de zandwinning Eeserwold. De eerdere schorsing was gebaseerd op het ontbreken van een planologische regeling. Echter, op 14 juni 2005 had de gemeenteraad van Steenwijkerland een bestemmingsplan vastgesteld dat op 22 februari 2006 in werking was getreden, waardoor er nu een planologische basis voor de ontgrondingswerkzaamheden was. De Voorzitter concludeerde dat er een spoedeisend belang was bij de opheffing van de schorsing, aangezien de vergunningen nu gebruikt konden worden.

De Voorzitter heeft, mede op basis van het rapport van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak, geen aanleiding gezien om te veronderstellen dat de besluiten in de bodemprocedure vernietigd zouden worden. Daarom heeft hij besloten de voorlopige voorziening op te heffen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 30 mei 2006.

Uitspraak

200507374/3 en 200509179/3.
Datum uitspraak: 30 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
het college van gedeputeerde staten van Overijssel, en anderen,
verzoekers,
om opheffing (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 20 december 2005, in zaken nos.
200507374/2 en 200509179/2, getroffen voorlopige voorziening in de gedingen tussen:
de stichting "Stichting Natuur- & Milieuplatform Steenwijkerland", gevestigd te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, en anderen,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel.
1.    Procesverloop
Bij uitspraak van 20 december 2005, in zaken nos.
200507374/2 en 200509179/2, heeft de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 7 juli 2005, no. WB/2005/1361, en 8 juli 2005, no. WB/2005/1791, geschorst. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 12 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 mei 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. F. Breure, ambtenaar van de provincie, ing. K. Odink en G.J. Schenkel zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, vertegenwoordigd door H. Visserman, ambtenaar van de gemeente. De stichting "Stichting Natuur- & Milieuplatform Steenwijkerland" (hierna: de stichting) is, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet ter zitting verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 7 juli 2005 is aan [vergunninghoudster A] een ontgrondingsvergunning verleend voor de aanleg van kreken ten noorden van de zandwinning Eeserwold. Bij besluit van 8 juli 2005 is aan [vergunninghoudster B] een ontgrondingsvergunning verleend voor de uitbreiding van die zandwinning.
Bij uitspraak van 20 december 2005 zijn voormelde besluiten geschorst, omdat een planologische regeling, die de basis voor de ontgrondingswerkzaamheden biedt, ontbrak.
2.2.    De gemeenteraad van Steenwijkerland heeft op 14 juni 2005 het bestemmingsplan "Eeserwold" vastgesteld, en gedeputeerde staten van Overijssel hebben dit plan op 14 december 2005 gedeeltelijk goedgekeurd. Het plan voorziet in de beoogde ontgrondingen en is, voor zover thans van belang, op 22 februari 2006 in werking getreden. Daarmee is een planologische grondslag voor de ontgrondingswerkzaamheden geboden en zou van de vergunningen gebruik kunnen worden gemaakt. In zoverre is sprake van een spoedeisend belang bij opheffing van de schorsing. De stichting heeft geen verzoek ingediend om een voorlopige voorziening inzake het goedkeuringsbesluit van het bestemmingsplan te treffen. Evenmin heeft de stichting de gelegenheid benut om ter zitting haar mogelijke bezwaren tegen opheffing van de schorsing uiteen te zetten. Mede gelet op de bevindingen van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak, die ten behoeve van de bodemprocedure zijn neergelegd in het rapport van 12 april 2006, verwacht de Voorzitter op voorhand niet dat de besluiten van 7 en 8 juli 2005 in de bodemprocedure vernietigd zullen worden. Onder deze omstandigheden ziet hij reden de schorsing van deze besluiten op te heffen.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
heft de voorlopige voorziening, getroffen bij uitspraak van de Voorzitter van 20 december 2005, in zaken nos.
200507374/2 en 200509179/2, op.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Frenkel, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Frenkel
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2006
206.