ECLI:NL:RVS:2006:AX7016

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200602663/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • B.S. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd aan horeca-inrichting wegens geurhinder

In deze zaak heeft de Raad van State op 30 mei 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Atlantis Arnhem B.V.". De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Arnhem, dat op 15 maart 2006 een last onder dwangsom had opgelegd in verband met vermeende onaanvaardbare stankhinder van haar horeca-inrichting aan de Hollandweg 8 te Arnhem. De verzoekster betoogde dat de ontgeuringsinstallatie van de inrichting doelmatig functioneert en dat de klachten van omwonenden ongegrond zijn. Tijdens de zitting op 27 april 2006 is door de verweerder toegezegd om gezamenlijk met de verzoekster nader onderzoek te verrichten naar de geurhinder en mogelijke maatregelen om deze te voorkomen. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft, na afweging van de betrokken belangen, besloten om het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Arnhem te schorsen tot 6 weken na het besluit op bezwaar. Tevens is de gemeente Arnhem veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekster en het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 30 mei 2006.

Uitspraak

200602663/1.
Datum uitspraak: 30 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Atlantis Arnhem B.V.", gevestigd te Arnhem,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2006 heeft verweerder verzoekster een last onder dwangsom opgelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 7 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 april 2006, waar verzoekster vertegenwoordigd door mr. R.G. Wakelkamp en A.C.F. Frijters, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. B.C. Evers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Verweerder heeft een last onder dwangsom opgelegd in verband met de onaanvaardbare stankhinder die zou worden veroorzaakt door de horeca-inrichting van verzoekster aan de Hollandweg 8 te Arnhem (hierna: de inrichting).
2.2.    Ingevolge voorschrift 1.4.3 van de bijlage van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, voor zover hier van belang, passeren de afgezogen dampen als bedoeld in voorschrift 1.4.2 een doelmatige ontgeuringsinstallatie voor zij naar de buitenlucht worden afgevoerd.
Volgens verweerder wordt door het in werking zijn van de inrichting dit voorschrift overtreden.
2.3.    De Voorzitter stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de afgezogen dampen van de inrichting een ontgeuringsinstallatie passeren voor zij naar de buitenlucht worden afgevoerd. In geschil is of deze doelmatig functioneert.
Verzoekster heeft betoogd dat deze ontgeuringsinstallatie doelmatig functioneert en dat de klachten van omwonenden over ondervonden geurhinder zonder grond zijn. Ter zitting is door verweerder toegezegd dat hij gezamenlijk met verzoekster nader onderzoek zal verrichten naar de vermeende geurhinder en, indien nodig, naar maatregelen die kunnen worden getroffen om deze te voorkomen.
Gelet op dit nader onderzoek, voorafgaand aan de behandeling van het bezwaarschrift van verzoekster door verweerder, ziet de Voorzitter, bij afweging van de betrokken belangen, aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Arnhem van 15 maart 2006, kenmerk Sb/vhh/06/355m/derkgu/cg, tot 6 weken na het besluit op bezwaar, met dien verstande dat, wanneer binnen die termijn van 6 weken de Voorzitter is benaderd met een verzoek om voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat de Voorzitter op dat verzoek heeft beslist;
II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Arnhem tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 28,40 (zegge: achtentwintig euro en veertig cent); het dient door de gemeente Arnhem aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III.    gelast dat de gemeente Arnhem aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Jansen
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2006
312.