ECLI:NL:RVS:2006:AX7019

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509809/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van huursubsidie door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van huursubsidie door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Appellant had een huursubsidie ontvangen voor het subsidietijdvak 2002-2003, maar de Minister heeft deze subsidie nader vastgesteld op € 1.221,39 en een teveel uitbetaalde huursubsidie van € 713,34 teruggevorderd. De Minister baseerde deze beslissing op advies van de huurcommissie, die had vastgesteld dat de redelijke huurprijs voor de woning van appellant aanzienlijk lager was dan de huurprijs die appellant betaalde.

De rechtbank 's-Gravenhage had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 10 april 2006 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de Minister vertegenwoordigd was door een ambtenaar. De Raad van State oordeelde dat appellant, door het ondertekenen van het aanvraagformulier, zich bewust was van de mogelijkheid dat de huurcommissie een uitspraak zou doen over de redelijkheid van de huurprijs. Dit betekende dat hij rekening had moeten houden met de gevolgen van die uitspraak voor de hoogte van de huursubsidie.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Minister bevoegd was om de huursubsidie te herzien en het teveel betaalde bedrag terug te vorderen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeerde dat appellant had kunnen begrijpen dat de betaalde huurprijs te hoog was en dat dit gevolgen had voor de huursubsidie. De beslissing van de Minister werd derhalve als rechtmatig beschouwd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200509809/1.
Datum uitspraak: 7 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1846 van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 oktober 2005 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2003, gewijzigd bij besluit van 19 november 2003, heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) de aan appellant verstrekte huursubsidie over het subsidietijdvak 2002-2003 nader vastgesteld op € 1.221,39 en de over dit tijdvak teveel uitbetaalde huursubsidie ten bedrage van € 713,34 teruggevorderd.
Bij besluit van 3 september 2004 heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2005, verzonden op 20 oktober 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 januari 2006 heeft de Minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. H.D.E. Kaasjager, advocaat te Den Haag, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. S. Jakhari, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef, van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten, verstaan onder rekenhuur: de huurprijs die de huurder op de peildatum per maand is verschuldigd of, als dat lager is dan de huurprijs, een bedrag dat gelijk is aan de maximale huurprijsgrens, bedoeld in de krachtens de artikelen 10, eerste lid, en 12, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte daarover gestelde regels.
Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel kan, bij de toepassing van het eerste lid, het in de aanhef van dat lid laatstbedoelde bedrag slechts in plaats van de verschuldigde huurprijs in aanmerking worden genomen nadat, op verzoek van de Minister, de huurcommissie, dan wel de voorzitter van de huurcommissie, aan de Minister en aan de huurder advies heeft uitgebracht, dan wel een verklaring heeft verstrekt, over de redelijk te achten huurprijs. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent die verklaring nadere regels worden gesteld.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hsw kan de Minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen;
Ingevolge artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c, van de Hsw kan aan een besluit als bedoeld in het eerste lid van dit artikel terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak als de huurder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
2.2.    De Minister heeft de over voormeld subsidietijdvak toegekende subsidie nader vastgesteld op € 1.221,39 en het teveel aan verstrekte subsidie van appellant teruggevorderd. De Minister is daartoe overgegaan nadat de huurcommissie in haar advies als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Hsw, had aangegeven dat het aantal punten, volgens het puntenwaarderingssysteem, voor de woning van appellant 76 bedraagt en dat de daaraan gekoppelde maximale redelijke huur € 306,66 is.
2.3.    De rechtbank heeft overwogen dat aan het slot van het door appellant getekende aanvraagformulier vermeld staat: "Ook stem ik ermee in dat de huurcommissie een uitspraak zal doen over de redelijkheid van de huurprijs (als dit van toepassing is)" en dat appellant derhalve in ieder geval rekening had dienen te houden met de mogelijkheid dat de huurcommissie op verzoek van de Minister een uitspraak zou doen over de redelijkheid van de huur die appellant betaalde en dat die uitspraak negatief zou zijn. Mitsdien is, zo heeft de rechtbank geoordeeld, voldaan aan het bepaalde in artikel 36, tweede lid, aanhef en onder c, van de Hsw. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de Minister van herziening en terugvordering van de aan appellant toegekende huursubsidie af had behoren te zien en dat hem evenmin is gebleken dat het van appellant teruggevorderde bedrag aan teveel betaalde huursubsidie onjuist is vastgesteld.
2.4.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte een veel te ruime interpretatie heeft gegeven aan artikel 36 van de Hsw. Hij voert in dit verband aan dat reeds eerder een aantal malen aan de hand van het puntenwaarderingssysteem een puntental variërend van 76 tot 94 aan de woning is toegekend. Gelet op de eerdere - hogere - waarderingscijfers meent appellant dat hij onmogelijk heeft kunnen begrijpen dat aan hem ten onrechte of een te hoog bedrag aan huursubsidie is toegekend en dat aan de voorwaarde van artikel 36, tweede lid en onder c, van de Hsw niet is voldaan, zodat de Minister niet bevoegd was tot terugvordering van het teveel uitbetaalde bedrag over te gaan.
2.5.    Dit betoog faalt. Appellant heeft ten behoeve van het subsidiejaar 2002-2003 een aanvraagformulier huursubsidie 1 juli 2002 - 1 juli 2003 ingevuld en ondertekend. Aan het slot van dit formulier is de door de rechtbank geciteerde passage opgenomen. Nu appellant, naar hij heeft erkend, zich er van bewust was dat de huurcommissie naar aanleiding van zijn aanvraag omtrent de redelijkheid van de huurprijs advies zou uitbrengen, had hij er ook rekening mee moeten houden dat de uitkomst van dat onderzoek door de huurcommissie mogelijk gevolgen zou hebben voor de hoogte van de reeds aan hem toegekende subsidie.
De Minister heeft vervolgens, nadat de huurcommissie een uitspraak had gedaan over de redelijkheid van de huur die appellant betaalde, mogen besluiten de aan appellant toegekende huursubsidie te herzien en tot terugvordering van de teveel uitbetaalde subsidie over te gaan. De Afdeling acht in dit verband van belang dat appellant, naar eigen zeggen, bekend was met het gegeven dat de huurcommissie in 1997 de woning had gewaardeerd op 86 punten waarbij een maximaal redelijke huur hoorde die aanzienlijk lager ligt dan de kale huurprijs van € 438,65 die appellant betaalde. Mitsdien moet worden geoordeeld dat, ook al heeft appellant niet hoeven begrijpen wat de exacte maximaal redelijke huurprijs was, hij wel heeft kunnen begrijpen dat de betaalde huurprijs in relevante mate te hoog was en dus ook dat hem, op basis van die huurprijs, een te hoog bedrag aan huursubsidie werd verleend.
De Minister was dan ook bevoegd de toekenning te herzien en tot terugvordering van de over het betrokken tijdvak ten onrechte uitbetaalde huursubsidie over te gaan.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom    w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2006
97-384.