ECLI:NL:RVS:2006:AX7052

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200506895/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • Ch.W. Mouton
  • D. Roemers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van het bestuur van de Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp inzake tegemoetkoming schade inboedel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het bestuur van de Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. Het bestuur had op 29 augustus 2001 een tegemoetkoming vastgesteld voor [wederpartij] ten bedrage van ƒ 55.550,00, naar aanleiding van de schade die [wederpartij] had geleden door de vuurwerkramp in Enschede op 13 mei 2000. De rechtbank had in haar uitspraak van 28 juni 2005 het besluit van het bestuur vernietigd, omdat het bestuur de door [wederpartij] overgelegde videoband niet voldoende had gemotiveerd terzijde had geschoven.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 april 2006 behandeld. Het bestuur, vertegenwoordigd door mr. drs. L. Roumen en M.R. Bredemeijer, heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte de waarde van de schade aan de inboedel heeft betwist. De rechtbank had volgens het bestuur niet mogen voorbijgaan aan de waardering door de Register Experts, die door de Stichting BCE Calamiteiten en Projecten waren ingeschakeld. Het bestuur stelde dat de videoband niet als overtuigend bewijs kan dienen voor een hogere schadevergoeding.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank het besluit van het bestuur ten onrechte had vernietigd. De Afdeling oordeelde dat het bestuur voldoende had gemotiveerd dat het mocht uitgaan van de schadevaststelling door de Register Experts. De rechtbank had niet onderbouwd waarom de videoband niet terzijde had mogen worden geschoven. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van [wederpartij] alsnog ongegrond werd verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200506895/1.
Datum uitspraak: 7 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van de stichting "Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp",
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 03/860 van de rechtbank Almelo van 28 juni 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Enschede
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2001 heeft appellant (hierna: het bestuur), overeenkomstig diens voornemen van 7 maart 2001, de tegemoetkoming aan [wederpartij] vastgesteld op ƒ 55.550,00.
Bij besluit van 12 augustus 2003 heeft het bestuur het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij]    ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bestuur opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het bestuur bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 5 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 november 2005 heeft mr. R. Boonstra, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [wederpartij], van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2006, waar het bestuur, vertegenwoordigd door mr. drs. L. Roumen, advocaat te Amsterdam, en M.R. Bredemeijer, werkzaam bij de Stichting BCE Calamiteiten en Projecten, en [wederpartij] in persoon, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 1, sub 1.1., aanhef en onder g, van de Regeling tegemoetkoming inboedelschades (hierna: de Regeling) wordt als schade aangemerkt de als onmiddellijk en rechtstreeks gevolg van de vuurwerkramp ontstane schade aan de inboedel zoals die is vastgesteld door een Register Expert.
Ingevolge artikel 1, sub 1.1., aanhef en onder h, van de Regeling wordt onder Register Expert verstaan een door BCE ingeschakelde Register Expert.
Ingevolge artikel 1, sub 1.1., aanhef onder i, van de Regeling wordt onder BCE verstaan de Stichting BCE Calamiteiten en Projecten, gevestigd te Rotterdam.
Ingevolge artikel 6, sub 6.1., aanhef en onder b, van de Regeling, voor zover thans van belang, dient een gedupeerde met betrekking tot de inboedel, waarop zijn aanvraag voor tegemoetkoming in de schade betrekking heeft, op verzoek van de Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp aannemelijk te maken dat deze woning en de daarin aanwezige inboedel beschadigd is als onmiddellijk en rechtstreeks gevolg van de vuurwerkramp, hetgeen in elk geval dient te blijken uit een door een Register Expert opgesteld schaderapport.
2.2.    [wederpartij] heeft een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de schade aan zijn inboedel die hij heeft geleden ten gevolge van de vuurwerkramp op 13 mei 2000 te Enschede en heeft verzocht bij de vaststelling van de schade die, naar hij stelt, ƒ 597.500,00 bedraagt, een door hem opgestelde lijst van goederen van 4 februari 2001 en een videoband te betrekken.
2.3.    In het besluit van 12 augustus 2003 heeft het bestuur zich op het standpunt gesteld dat [wederpartij] op 26 juni 2000 mondeling en op 20 juli 2000 schriftelijk akkoord is gegaan met de door BCE ingeschakelde Register Experts vastgestelde omvang van de schade aan de inboedel ten bedrage van ƒ 70.000,00 en terzake van het huurdersbelang ten bedrage van ƒ 30.000,00, zodat op grond van artikel 7 van de Regeling terecht is besloten tot verlening van een tegemoetkoming van ƒ 55.500,00.
2.4.    De rechtbank heeft het besluit van 12 augustus 2003 vernietigd, omdat het bestuur de door [wederpartij] overgelegde videoband niet zonder nadere motivering terzijde heeft mogen schuiven.
2.5.    Zoals ter zitting nader is toegelicht, betreft de kern van het geschil tussen het bestuur en [wederpartij] de waardering van de schade aan de op de lijsten van 13 juni 2000 en 4 februari 2001 vermelde inboedel. Naar door partijen ter zitting is bevestigd, bestaan tussen de lijst van goederen van 13 juni 2000, die in onderlinge samenspraak is opgesteld en de grondslag vormt voor de waardebepaling door de Register Experts, en de door [wederpartij]    opgestelde lijst van goederen van 4 februari 2001 geen significante verschillen.
2.6.    Het bestuur betoogt met succes dat de rechtbank er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat de door de Register Experts opgestelde waardebepaling slechts kan worden bestreden door middel van een contra-expertise.
Het bestuur heeft in het besluit van 12 augustus 2003 terecht gesteld dat de waarden vermeld op de lijst van 4 februari 2001 niet zijn onderbouwd met een contra-expertise van een aan een Register Expert gelijk te stellen deskundige en dat de videoband die, naar ter zitting van de zijde van het bestuur is gesteld, overigens wel is bekeken, evenmin kan worden aangemerkt als het overtuigend bewijs dat de schade te laag is vastgesteld. De videoband kan een visuele onderbouwing geven van de inhoud van de inboedel, maar niet, althans in onvoldoende mate, van de waarde daarvan.
Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het bestuur aldus voldoende heeft gemotiveerd dat het heeft mogen uitgaan van de juistheid van de schadevaststelling door de door BCE ingeschakelde Register Experts.
2.7.    Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank het besluit van 12 augustus 2003 ten onrechte wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht heeft vernietigd.
2.8.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden, gelet op het hiervoor overwogene, geen aanleiding geven voor een ander oordeel, het  beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 28 juni 2005 in zaak no. 03/860;
III.    verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. Ch.W. Mouton en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2006
71-453.