200507261/1.
Datum uitspraak: 7 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 04-610 en 04-632 van de rechtbank Haarlem van 12 juli 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zeevang.
Bij brief van 7 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zeevang (hierna: het college) aan [vergunninghouder] medegedeeld dat aan hem van rechtswege een bouwvergunning is verleend voor het bouwen van een veldschuur alsmede mest- en rijbak op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Zeevang (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 maart 2004 heeft het college, voor zover hier van belang, het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2005, verzonden op 15 juli 2005, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank), de door appellanten daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant sub 1 bij brief van 17 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 24 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2005, heeft appellant sub 2 tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 december 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2006, waar appellanten in persoon, appellant sub 1 bijgestaan door J.A. Mollet, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.R. Nieman, gemachtigde, zijn verschenen.
2.1. Niet in geschil is dat de wettelijke termijn voor het maken van bezwaar tegen de mededeling dat van rechtswege bouwvergunning is verleend eindigde op 27 augustus 2003 en dat het door appellanten bij brieven van 3 september 2003 gemaakte bezwaar derhalve buiten de wettelijke termijn is ingediend.
2.2. Appellanten betogen tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Het college heeft bij brieven van 15 juli 2003 aan appellanten medegedeeld dat aan vergunninghouder een bouwvergunning van rechtswege is verleend. Deze brieven zijn blijkens het stempel verzonden op 16 juli 2003 en op juiste wijze geadresseerd. Appellanten hebben de ontvangst van deze brieven niet op een niet-ongeloofwaardige wijze ontkend. Van de verlening van de bouwvergunning is voorts een openbare kennisgeving gedaan in het huis-aan-huisblad "Ons Streekblad" van 24 juli 2003. Daarbij is de datum van de verlening van de vergunning op 7 juli 2003 vermeld en met verwijzing naar artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken na de dag van bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift in te dienen.
Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat appellanten, door af te gaan op de mededeling van een ambtenaar van de gemeente dat tot 4 september 2003 bezwaar kon worden gemaakt en tot 3 september 2003 te wachten met het indienen van het bezwaar een risico hebben genomen dat voor hun rekening dient te blijven.
De rechtbank heeft gelet op het vorenstaande terecht geoordeeld dat de overschrijding van de bezwaartermijn in dit geval niet verschoonbaar is en dat het college de bezwaren van appellanten terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2006