ECLI:NL:RVS:2006:AX8517

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200506277/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • J.A.M. van Angeren
  • P.A. Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering geslachtsnaamswijziging door de Minister van Justitie

In deze zaak heeft de Minister van Justitie op 23 april 2004 geweigerd de geslachtsnaam van de dochter van de wederpartij te wijzigen. De wederpartij, die in beroep ging tegen deze beslissing, kreeg op 25 mei 2005 gelijk van de rechtbank Arnhem, die oordeelde dat de Minister onvoldoende had onderzocht of er sprake was van een situatie die een geslachtsnaamswijziging rechtvaardigde. De Minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 2 mei 2006 verklaarde de gemachtigde van de Minister dat hij bereid was om de hardheidsclausule van het Besluit geslachtsnaamswijziging te overwegen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de Minister niet in rechte opkwam tegen de overwegingen van de rechtbank en dat de Minister bij de herbeoordeling van het bezwaar van de wederpartij alsnog zou moeten kijken of de hardheidsclausule van toepassing was. De Minister betoogde dat de rechtbank artikel 6 van het Besluit onjuist had toegepast, maar de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Minister de proceskosten van de wederpartij moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 juni 2006.

Uitspraak

200506277/1.
Datum uitspraak: 14 juni 2006.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/3119 van de rechtbank Arnhem van 25 mei 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2004 heeft appellant (hierna: de Minister) geweigerd de geslachtsnaam van de dochter van [wederpartij] te wijzigen van [naam partij] in [naam wederpartij].
Bij besluit van 9 november 2004 heeft de Minister het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 mei 2005, verzonden op 3 juni 2005, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en de Minister opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Minister bij brief van 14 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 augustus 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
Bij brief van 21 december 2005 is [partij] op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in de gelegenheid gesteld als partij deel te nemen aan het geding.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2006, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. N. Romijn, ambtenaar bij het Ministerie, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. B. Willemsen, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 7, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
Ingevolge artikel 7, vijfde lid, voor zover hier van belang, worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend.
Ingevolge artikel 6 van het Besluit geslachtsnaamswijziging (hierna: het Besluit) kan een verzoek tot geslachtsnaamswijziging dat niet op een van de voorgaande artikelen kan worden gebaseerd, worden ingewilligd, indien de verzoeker aantoont dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de betrokkene in ernstige mate zou schaden.
2.2.    Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 23 april 2004 heeft de Minister het verzoek om geslachtsnaamswijziging van de op 26 augustus 1999 geboren dochter van [wederpartij] en [partij] met de voornamen […] afgewezen, omdat niet is voldaan aan de in het Besluit opgenomen regels inzake naamswijziging.
2.3.    De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Minister zich bij zijn besluitvorming er onvoldoende van heeft vergewist of sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 6 van het Besluit. Gelet hierop heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 9 november 2004 wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb moet worden vernietigd.
2.4.    Ter zitting van de Afdeling heeft de gemachtigde van de Minister bij herhaling verklaard dat de Minister bereid is te bezien of aan de in artikel 6 van het Besluit vervatte hardheidsclausule toepassing kan worden gegeven. De Afdeling begrijpt uit deze verklaring dat de Minister niet in rechte opkomt tegen voornoemde overwegingen van de rechtbank en dat de Minister bij de herbeoordeling van het bezwaar van [wederpartij] tegen het besluit van 23 april 2004 alsnog zal beoordelen of [wederpartij] zich met succes kan beroepen op de hardheidsclausule.
2.5.    De Minister betoogt dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste toepassing dan wel uitleg van artikel 6 van het Besluit. In dit verband voert de Minister aan dat de rechtbank, die heeft aangesloten bij hetgeen is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2005 in zaak no.
200403744/1, eraan voorbij gaat dat het praktisch onmogelijk lijkt dat door een psycholoog of psychiater kan worden vastgesteld dat bij een kind van de leeftijd van […] het achterwege blijven van geslachtsnaamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van het kind in ernstige mate schaadt. Naar stellen van de Minister is het niet aannemelijk dat bij een kind van die leeftijd een relatie bestaat tussen zodanige psychische hinder en het voeren van de bestaande naam. Voorts voert de Minister aan dat de rechtbank heeft miskend dat evenmin kan worden vastgesteld dat psychische hinder zich in de toekomst zal voordoen en dat de rechtbank bij haar aanname, dat een reële inschatting kan worden gemaakt van toekomstige psychische hinder, heeft verzuimd aan te geven hoe die inschatting kan worden gemaakt.
2.6.    De vraag of, en zo ja op welke wijze, een inschatting kan worden gemaakt van de psychische hinder die […] eventueel heeft of zal ondervinden bij het achterwege laten van de verzochte geslachtsnaamswijziging, staat thans niet ter beoordeling. Volgens de Bijsluiter bij aanvragen om geslachtsnaamswijziging (hierna: de Bijsluiter), waarin uiteen is gezet hoe een beroep op artikel 6 van het Besluit door diegene die om naamswijziging verzoekt, moet worden onderbouwd en hoe dit verzoek door de Minister wordt beoordeeld, dient de verzoeker om naamswijziging een rapport te verstrekken van een onafhankelijke deskundige, dat voldoet aan de in de Bijsluiter uiteengezette uitgangspunten. Eerst nadat de Bijsluiter aan [wederpartij] is toegezonden en zij in de gelegenheid is gesteld om een rapport als hierbedoeld over te leggen, dat vervolgens blijkens de in de Bijsluiter beschreven beoordelingsprocedure door de medisch adviseur bij het Ministerie zal worden beoordeeld - waarbij de medisch adviseur zonodig het advies vraagt van een psychiater bij de Forensisch Psychiatrische Dienst van het Ministerie - kan voornoemde vraag in het kader van de door de Minister te verrichten besluitvorming aan de orde komen. Thans staat aangaande de psychische hinder als hierbedoeld immers nog niets vast. In de heropende bezwaarfase zal [wederpartij] alsnog aannemelijk kunnen maken dat […] inderdaad, zoals [wederpartij] stelt, ten gevolge van het dragen van de geslachtsnaam [partij] psychische hinder ondervindt.
2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8.    De Minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de Minister van Justitie tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Klein
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2006.
176-450.