ECLI:NL:RVS:2006:AX8531

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200508228/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • A. Kosto
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Nijmegen-Oost 6 en goedkeuring door de Raad van State

Op 14 juni 2006 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Nijmegen-Oost 6". Dit bestemmingsplan werd op 15 december 2004 vastgesteld door de gemeenteraad van Nijmegen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. De goedkeuring van het bestemmingsplan door de gedeputeerde staten van Gelderland werd aangevochten door een aantal appellanten, die stelden dat het plan in strijd was met het bestaande beleid en zou leiden tot een toename van verkeersdrukte en verkeersonveiligheid.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de appellanten niet-ontvankelijk waren in hun beroep voor een deel van de ingediende bezwaren, omdat zij geen zienswijzen hadden ingediend tegen het ontwerp-plan. Voor het overige heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening had gehouden met de geldende ruimtelijke ordening en dat de goedkeuring door de gedeputeerde staten niet in strijd was met het recht.

De Afdeling concludeerde dat de appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat de goedkeuring van het plan zou leiden tot een onevenredige aantasting van de bebouwingsstructuur of dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de gevolgen van de toename van verkeersbewegingen. De Afdeling oordeelde dat de belangen van de goedkeuring van het plan zwaarder wogen dan de door appellanten gestelde belangen. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

200508228/1.
Datum uitspraak: 14 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te Nijmegen,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2004 heeft de gemeenteraad van Nijmegen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 oktober 2004, het bestemmingsplan "Nijmegen-Oost 6" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 28 juli 2005, RE2005.2401, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 26 september 2005, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van de gemeenteraad van Nijmegen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door E. Tonnaer, en verweerder, vertegenwoordigd door H. Wassink, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Nijmegen, vertegenwoordigd door drs. M.J. Doove en mr. S.G. Blasweiler, ambtenaren van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Ontvankelijkheid
2.2.    [42 appellanten] hebben geen zienswijze tegen het ontwerp-plan ingebracht bij de gemeenteraad. [2 appellanten] hebben dit niet tijdig gedaan.
[2 appellanten] hebben evenmin bedenkingen tegen het vastgestelde plan ingebracht bij verweerder. [5 appellanten] hebben dit niet tijdig gedaan.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerp-plan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht en tegen het vastgestelde plan bedenkingen bij het college van gedeputeerde staten heeft ingebracht. Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen. Geen van deze omstandigheden doet zich voor.
Het beroep, voor zover ingediend door voornoemde appellanten is dan ook niet-ontvankelijk.
Toetsingskader van de Afdeling
2.3.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellanten
2.4.    Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Daartoe voeren appellanten aan dat het plan in strijd is met het in het bestemmingsplan "Nijmegen-Oost" geformuleerde beleid voor respectievelijk de groenstructuur, de bebouwingsstructuur van de negentiende eeuwse schil en het verkeer. Het plan leidt volgens appellanten tot een toeneming van gemotoriseerd verkeer hetgeen leidt tot verkeersonveiligheid en een toenemende parkeerdruk. Tevens voeren appellanten aan dat ten onrechte niet is onderzocht wat de gevolgen van deze toeneming van het gemotoriseerd verkeer zijn voor het milieu.
Het standpunt van verweerder
2.5.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plan goedgekeurd.
De vaststelling van de feiten
2.6.    Het plan ziet op een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Nijmegen-Oost".
Het plangebied is gelegen in de wijk Hunnerberg. Het wordt aan de westzijde begrensd door de Dr. Claes Noorduynstraat, aan de zuidzijde door de Ten Hoetstraat, aan de noordzijde door de Barbarossastraat en in het noordoosten door de Ten Hoetdwarsstraat.
Het plan voorziet in nieuwbouw voor zorginstelling "Margriet", woningen, algemene wijkvoorzieningen en een parkfunctie. Daartoe zijn de gronden in het plan bestemd als "Bijzondere doeleinden/Woondoeleinden" en "Groenvoorzieningen".
Het plangebied ligt in de randzone van het beschermde stadsbeeld negentiende eeuwse schil. De ruimtelijke structuur hiervan kenmerkt zich door de aanwezigheid van vrij hoge en besloten bouwblokken, gelegen in een strak rooilijnenpatroon. De hiërarchie van de straten komt tot uitdrukking in de profielen van de straten. Kenmerken voor het beschermde stadsbeeld zijn maat, schaal en detaillering van de bebouwing. Onderdelen als gevels, gootlijsten, dakkapellen, hoekpartijen en voortuinen met hekwerk bepalen in hoge mate het beeld.
2.7.    Het perceel van zorginstelling "Margriet" is ongeveer 1,6 hectare groot en in de huidige situatie voor ongeveer 22% bebouwd. Naast de groene tuin wordt een belangrijk deel van het onbebouwde terrein in beslag genomen door verharding voor ontsluitingen en parkeren (23%). De bebouwing van het verpleeghuis is in de loop der tijd diverse malen uitgebreid. Oorspronkelijk stond aan het begin van de twintigste eeuw een grote villa aan de Dr. Claes Noorduynstraat. Vervolgens is aan de achterkant in de tuin in fasen aangebouwd, waardoor uiteindelijk een weinig samenhangende eenheid is ontstaan. In 1930 ontstond de huidige symmetrische voorgevel aan de Dr. Claes Noorduynstraat, die in de huidige plannen grotendeels behouden blijft. Het bestaande verpleeghuis met tuin vormt een relatief ruime enclave binnen het grote bouwblok.
2.8.    Het plan voorziet in nieuwbouw die is geprojecteerd achter het bestaande hoofdgebouw van de zorginstelling  De goot- en nokhoogte van het oorspronkelijke hoofdgebouw zijn 12 respectievelijk 17 meter. Van de nieuwbouw die achter het oorspronkelijke hoofdgebouw is geprojecteerd zijn de maximale goot- en nokhoogte gelijk, variërend van 11 tot 14 meter.
Aan de noord- en noordoostzijde maakt het plan een nieuw gesloten bouwblok mogelijk, gekoppeld aan de bestaande bebouwing die zich uitstrekt langs de Dr. Claes Noorduynstraat, Babarossastraat en de Ten Hoetdwarsstraat. De maximale goot- en nokhoogte zijn hier eveneens gelijk, variërend van 9 meter tot 12 meter.
Aan de zuidwestzijde wordt in het plan een kleiner gesloten bouwblok mogelijk gemaakt door een afronding van de bestaande hoekbebouwing aan de Dr. Claes Noorduynstraat en de Ten Hoetstraat. Ook bij deze bebouwing zijn de maximale goot- en nokhoogte gelijk, variërend van 9 tot 12 meter.
De goothoogte van de bestaande bebouwing in de directe omgeving van het plan aan de Ten Hoetstraat, Dr. Claes Noorduynstraat, Barbarossastraat en Ten Hoetdwarsstraat varieert van 7 meter tot 12 meter. De nokhoogte van die bebouwing varieert van 9 tot 12 meter.
Het plan voorziet tevens in een ondergrondse parkeergarage.
De nieuwbouw zal worden geplaatst op gronden die nu in gebruik zijn als particuliere tuin en parkeerplaats van de zorginstelling.
2.9.    Door het gemeentebestuur van Nijmegen is onderzoek verricht naar de gevolgen van het plan voor de verkeersintensiteit. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een memorandum van 1 oktober 2004. Hierin is vermeld dat het aantal verkeersbewegingen met motorvoertuigen in de autonome situatie ongeveer 1700 per etmaal bedraagt. Het plan leidt tot een toeneming van het aantal verkeersbewegingen met motorvoertuigen van ongeveer 187 per etmaal.
2.10.    Door Royal Haskoning B.V. is een akoestisch onderzoek uitgevoerd met betrekking tot de uitbreiding van de zorginstelling Margriet. Hierin is onder meer onderzoek verricht naar de geluidbelasting vanwege verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Uit dit onderzoek volgt dat voor geluidhinder ten gevolge van het plan niet behoeft te worden gevreesd.
Het oordeel van de Afdeling
2.11.    Voor zover appellanten hebben aangevoerd dat het plan in strijd is met in het bestemmingsplan "Nijmegen-Oost" geformuleerd beleid, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.
2.12.    Wat betreft de bebouwingsstructuur van de negentiende eeuwse schil overweegt de Afdeling dat in het plan nieuwbouw voornamelijk zal plaatsvinden aan de achterzijde van reeds bestaande bebouwing. Waar de nieuwbouw aansluit op de straatzijde sluit de voorgevelrooilijn aan op de reeds bestaande bebouwing. De in het plan toegestane maximale goot- en nokhoogten van de nieuwbouw wijken niet in ernstige mate af van de goot- en nokhoogten van reeds bestaande bebouwing in de directe omgeving. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van de bebouwingsstructuur van de negentiende eeuwse schil.
2.13.    Voor zover appellanten aanvoeren dat de toeneming van het bouwvolume leidt tot een vermindering van de groenvoorziening en het kappen van bomen, overweegt de Afdeling dat het plan een toename van het bouwvolume mogelijk maakt. Evenwel wordt de nieuwbouw geplaatst op de gronden die nu in gebruik zijn als parkeerplaats en tuin bij het verpleeghuis. De met het plan mogelijk gemaakte nieuwbouw zal leiden tot een beperkte afname van de oppervlakte van de tuin.
2.14.    Voor zover appellanten hebben aangevoerd dat het plan leidt tot een toeneming van het gemotoriseerd verkeer overweegt de Afdeling dat uit door het gemeentebestuur verricht onderzoek blijkt dat het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van het plan toeneemt met ongeveer 187. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat dit onderzoek onjuistheden bevat of leemten in kennis vertoont. Gelet op het aantal verkeersbewegingen in de autonome situatie heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan leidt tot een geringe toeneming van het gemotoriseerd verkeer. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze toeneming niet zal leiden tot een verkeersonveilige situatie. Daarbij heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat de verkeersveiligheid kan worden verbeterd door het treffen van verkeersmaatregelen. Voor zover appellanten in dit verband hebben aangevoerd dat het plan leidt tot een toeneming van parkeeroverlast overweegt de Afdeling dat een zogenoemde "drop-off" zone zal voorzien in de behoefte aan kortstondig parkeren voor het ophalen en afzetten van personen. Voorts voorziet het plan in een parkeergarage. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hiermee kan worden voorzien in de parkeerbehoefte, zodat niet behoeft te worden gevreesd voor parkeeroverlast.
2.15.    Voor zover appellanten hebben aangevoerd dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de gevolgen van de toeneming van het aantal verkeersbewegingen voor geluidhinder overweegt de Afdeling dat de gemeenteraad door Royal Haskoning onderzoek heeft laten verrichten naar geluidhinder ten gevolge van het plan, waarbij tevens onderzoek is gedaan naar geluidhinder ten gevolge van de verkeersbewegingen van en naar het plangebied. In zoverre mist het beroep feitelijke grondslag. Uit het onderzoek blijkt dat voor geluidhinder niet behoeft te worden gevreesd. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat dit onderzoek onjuistheden bevat dan wel leemten in kennis vertoont.
2.16.    Voor zover appellanten hebben aangevoerd dat geen onderzoek is verricht naar de overige gevolgen voor het milieu door de toename van het aantal verkeersbewegingen, overweegt de Afdeling dat, gelet op de geringe toename van het aantal verkeersbewegingen, zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat het plan zodanige gevolgen met zich brengt dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van onderzoek hiernaar kon worden afgezien.
2.17.    Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de algemene belangen bij goedkeuring van het plan zwaarder wegen dan de door appellanten gestelde belangen.
2.18.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.19.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingediend door [44 appellanten],
II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Verbeek
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2006
325.