200510094/1.
Datum uitspraak: 14 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"Essent Netwerk B.V.", gevestigd te 's-Hertogenbosch,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 21 juni 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg het wijzigingsplan "Surfplas, 2e wijziging (Essent)" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 27 september 2005, kenmerk 1118697/1129011, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 9 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 februari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. P.J. Wetzels, advocaat te 's-Hertogenbosch en verweerder, vertegenwoordigd door P.H.G.M. Jansen, ambtenaar van de provincie zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, vertegenwoordigd door mr. L. van Grinsven, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het wijzigingsplan "Surfplas, 2e wijziging (Essent)" is een wijziging als bedoeld in artikel 11 van de WRO van een gedeelte van de bestemming "Nutsvoorzieningen" in het op 17 juli 2002 onherroepelijk geworden bestemmingsplan "Surfplas". In het wijzigingsplan wordt aan een gedeelte van de gronden van Essent de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B-" toegekend.
Het standpunt van appellante
2.4. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan. Appellante stelt dat in het wijzigingsplan een groter deel van de grond aangewezen is voor "Bedrijfsdoeleinden -B-" dan met de gemeente Tilburg was overeengekomen. Ten onrechte gaan het college van burgemeester en wethouders van Tilburg en verweerder er vanuit dat appellante niet alle gronden, die zij in eigendom heeft, nodig heeft voor nutsvoorzieningen. Om de energielevering ook op lange termijn veilig te stellen, moet op de locatie voldoende ruimte aanwezig zijn om de hiervoor noodzakelijke uitbreidingen te realiseren. Voor het overige stelt appellante dat het wegprofiel, zoals dit wordt gehanteerd in het wijzigingsplan, ook kan worden gerealiseerd door het gehele wegtracé in oostelijke richting te verschuiven, waarmee de gemaakte afspraken kunnen worden gehandhaafd.
2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het wijzigingsplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit plan goedgekeurd. Verweerder kan instemmen met de weerlegging door het college van burgemeester en wethouders van de zienswijze van appellante tegen het wijzigingsplan.
2.5.1. Voor zover hier van belang luidt de in overweging 2.5 genoemde weerlegging van het college van burgemeester en wethouders bij brief van 22 juli 2005 als volgt: "Het is correct dat er gesproken is over oppervlakten en afstanden. Uiteindelijk heeft de gewenste verkaveling in relatie tot de beoogde ruimtelijke kwaliteit ertoe geleid dat rondom de wegen op dit bedrijventerrein is gekozen voor één wegprofiel, dat gekenmerkt wordt door een groenstrook van 5 meter aan de buitenzijde, de weg en daarna een groenstrook van 13 meter aan de binnenzijde waarin ook de nutsvoorzieningen zullen worden gelegd. Dit betekent dat de oostelijke grens van het perceel is komen te liggen op 70 meter vanuit de bestaande omheining. Vanwege de ruimtelijke inrichting en kwaliteit is het ongewenst om van het gekozen wegprofiel af te wijken. Dit betekent dat een strook van 5 meter aan de oostzijde extra de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' heeft gekregen dan eerder voorzien. Essent heeft niet overtuigend aangeven welk belang geschaad wordt met deze 5 meter extra."
Vaststelling van de feiten
2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1. Niet in geding is dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met de wijzigingsregels zoals die zijn neergelegd in de voorschriften van het bestemmingsplan "Surfplas".
2.6.2. Het gekozen wegprofiel sluit aan op twee weghelften die dienen als ontsluitingsweg voor een nog te realiseren bedrijfsterrein. De extra strook van 5 meter ten opzichte van de besproken afstand van 75 meter dient ter realisering van een groenstrook, zoals dit past binnen het beeldkwaliteitplan dat geldt voor het gebied.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. De Afdeling is van oordeel dat het, gezien het overleg van appellante met het gemeentebestuur van Tilburg en de overstemming met betrekking tot het aanhouden van een afstand van 75 meter aan de oostzijde van haar perceel vanaf de bestaande omheining tot de perceelgrens, op de weg van verweerder had gelegen om een volledig beeld van de belangen van appellante te verkrijgen. Verweerder had bij de voorbereiding van het bestreden besluit een nader onderzoek dienen in te stellen naar de belangen van appelante en de wijze waarop deze belangen door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg in hun besluitvorming over het wijzigingsplan zijn betrokken. De Afdeling merkt nog op dat het gekozen wegprofiel en de visuele afscherming van het terrein van appellante niet zonder meer een zwaarder wegend belang vormen dan het belang van appellante bij het kunnen blijven voldoen aan haar verplichtingen krachtens de Elektriciteitswet 1998.
2.8. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit, dat ziet op het plandeel aan de oostzijde van het perceel van appellante, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat dit gedeelte van het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
2.9. Voor zover het beroep zich mede richt tegen de plandelen aan de zuid- en westzijde van het perceel van appellante, heeft appellante geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder goedkeuring aan deze plandelen had moeten onthouden. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.10. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 27 september 2005, kenmerk 1118697/1129011, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het wijzigingsplan voor zover het betreft het plandeel aan de oostzijde van het perceel van appellante, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Brabant aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de provincie Brabant aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2006