ECLI:NL:RVS:2006:AX8538

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200505360/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.H.B. van der Meer
  • C.J.M. Schuyt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot adequate regeling voor continuïteit van zorg en bestuursdwang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De appellant, werkzaam in de gezondheidszorg, ontving op 3 juni 2003 een bevel van de Inspecteur voor de Gezondheidszorg om vanaf 10 juni 2003 een adequate regeling te treffen voor de continuïteit van zorg voor zijn patiënten. Dit bevel moest voor 6 juni 2003 aan de Inspecteur worden bekendgemaakt. Op 19 november 2003 legde de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een last onder dwangsom op van € 750,00 per dag voor het niet voldoen aan het bevel, met een maximum van € 22.500,00. De Minister verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond en trok de last onder dwangsom in bij een besluit op 5 maart 2004.

De rechtbank Zutphen verklaarde het beroep van de appellant op 11 april 2005 ongegrond. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 14 juni 2006 werd behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de last onder dwangsom was opgelegd ter handhaving van het bevel van 3 juni 2003. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en herroepte het besluit van de Minister van 19 november 2003. Tevens werd het besluit van de Minister van 5 maart 2004 vernietigd en werd bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De Staat der Nederlanden werd gelast het griffierecht van € 343,00 aan de appellant te vergoeden.

Uitspraak

200505360/1.
Datum uitspraak:14 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]\,
tegen de uitspraak in zaak no. 04/523 van de rechtbank Zutphen van 11 april 2005 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2003 heeft de Inspecteur voor de Gezondheidszorg (hierna: de Inspecteur) aan appellant een bevel gegeven vanaf 10 juni 2003 een adequate regeling te hebben om in de continuïteit van zorg voor zijn patiënten te voorzien en deze regeling aan de Inspecteur bekend te maken voor 6 juni 2003.
Bij besluit van 19 november 2003 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de Minister) appellant gelast aan dit bevel te voldoen onder oplegging van een dwangsom van € 750,00 voor elke dag dat appellant niet aan het bevel voldoet, tot een maximum van € 22.500,00.
Bij besluit van 5 maart 2004 heeft de Minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tevens heeft de Minister bij dit besluit de last onder dwangsom ingetrokken.
Bij uitspraak van 11 april 2005, verzonden op 19 april 2005, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 augustus 2005 heeft de Minister van antwoord gediend.
Bij brief van 1 februari 2006 heeft appellant nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2006, waar appellant in persoon en de Minister, vertegenwoordigd door mr. G. Mohanlal, ambtenaar bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 100a van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG) is de Minister bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de in een krachtens artikel 87a gegeven bevel gestelde verplichtingen.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2.2.    Bij uitspraak van heden in zaak no.
200504617/1heeft de Afdeling het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank van 7 april 2005 in zaak no. 03/1258 gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd en in de zaak voorzien door het op 3 juni 2003 aan appellant krachtens artikel 87a van de Wet BIG door de Inspecteur gegeven bevel te herroepen.
2.3.    Nu de op 19 november 2003 gegeven last onder dwangsom is opgelegd ter handhaving van het op 3 juni 2003 aan appellant gegeven bevel, ziet de Afdeling aanleiding het hoger beroep gegrond te verklaren en de aangevallen uitspraak te vernietigen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling op hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.4.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 11 april 2005, 04/523;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 5 maart 2004, DWJZ-2436779/12;
V.    herroept het besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 19 november 2003, CZ/EZ-2430274;
VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.    gelast dat de Staat der Nederlanden (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 343,00 (zegge: driehonderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Haan
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2006
164-362.