200506112/1.
Datum uitspraak: 14 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/127 van de rechtbank Middelburg van 22 juni 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Noord-Beveland.
Bij besluit van 19 oktober 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland (hierna: het college) een aanvraag van appellant om begeleiding beschikbaar te stellen tijdens het aangepast leerlingenvervoer per taxibus gedurende het schooljaar 2004/2005, althans passend vervoer van zijn dochter mogelijk te maken, afgewezen.
Bij besluit van 26 april 2005 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juni 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 5 juli 2005 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank, aan de dochter van appellant met terugwerkende kracht vanaf 22 oktober 2004 op de donderdagen begeleiding beschikbaar gesteld tijdens het aangepast leerlingenvervoer.
Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 augustus 2005. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 augustus 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Tegen het besluit van 5 juli 2005 heeft appellant bij brief van 11 juli 2005 beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 21 november 2005 en 12 december 2005.
Bij brief van 28 juli 2005 heeft het college een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 22 februari 2006 heeft de rechtbank het beroep en de daarop betrekking hebbende stukken ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2006, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. van Driel, werkzaam bij de gemeente Noord-Beveland, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra (hierna: de Wet) verstrekken burgemeester en wethouders ten behoeve van het schoolbezoek aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen, dan wel, indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, aan de leerling op aanvraag bekostiging van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel voorziet de regeling erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is. De regeling bepaalt op welke wijze burgemeester en wethouders terzake advies van deskundigen inwinnen.
2.1.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Noord Beveland (hierna: de Verordening) wordt in deze verordening onder vervoer verstaan: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens het schoolplan, tenzij de structurele handicap van een leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt.
Ingevolge dit artikel onder h wordt onder aangepast vervoer verstaan: vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, treintaxi of bustaxi.
2.1.2. Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening verstrekt het college bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van een leerling die een school voor speciaal onderwijs bezoekt, indien aan een aantal nader genoemde voorwaarden wordt voldaan.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel dient het college bij de beschikking het advies van de commissie voor de begeleiding of het advies van andere deskundigen te betrekken, indien het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent.
2.1.3. Ingevolge artikel 28 van de Verordening beslist het college, in gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin de Verordening niet voorziet.
Ingevolge artikel 29 van de Verordening kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in de Verordening, zonodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie leerlingenzorg, de commissie voor de begeleiding, de regionale verwijzingscommissie of andere deskundigen.
2.2. Bij besluit van 19 oktober 2004 heeft het college een aanvraag van appellant om begeleiding beschikbaar te stellen tijdens het aangepast leerlingenvervoer per taxibus van zijn dochter gedurende het schooljaar 2004/2005, althans passend vervoer mogelijk te maken, afgewezen, omdat begeleiding van leerlingen primair de taak van de ouders is.
Hierop heeft sedert 22 oktober 2004 begeleiding door een van de ouders, dan wel door een door appellant bekostigde externe begeleider tijdens het aangepast vervoer plaatsgevonden. Het college heeft voor de begeleider een zitplaats in de taxibus ter beschikking gesteld.
Bij besluit van 26 april 2005 heeft het college zijn eerder ingenomen standpunt gehandhaafd.
Bij uitspraak van 22 juni 2005 heeft de rechtbank het tegen het besluit van 26 april 2005 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel vernietigd. De rechtbank heeft overwogen dat het college ten onrechte heeft nagelaten nader onderzoek te doen naar de bijzondere situatie van appellant, nu is gebleken dat appellant en zijn echtgenote vanwege hun werkzaamheden niet in staat zijn om op donderdag de begeleiding van hun dochter tijdens het vervoer te verzorgen en externe begeleiding op die dag aanmerkelijke financiële consequenties voor hen met zich meebrengt.
Bij besluit van 5 juli 2005 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door appellant gemaakte bezwaar en aan de dochter van appellant met terugwerkende kracht vanaf 22 oktober 2004 op de donderdagen begeleiding tijdens het aangepast vervoer verleend. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet geheel aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van appellant, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden. De rechtbank heeft het tegen dat besluit ingestelde beroep terecht naar de Afdeling doorgezonden.
2.3. Appellant klaagt allereerst dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of het aan zijn dochter ter beschikking gestelde aangepast vervoer kan worden aangemerkt als passend vervoer.
2.3.1. Appellant heeft in het kader van zijn aanvraag niet alleen om begeleiding verzocht indien het vervoer van zijn dochter per taxibus zou worden voortgezet, doch er tevens op gewezen dat, gezien de aard van de handicap van zijn dochter, die een autismespectrum stoornis heeft, kleinschaliger vervoer per gewone taxi met minder (of geen) andere kinderen en minder prikkels die tot problemen kunnen leiden, mogelijk eerder aangewezen zou zijn. Ook in zijn bezwaarschrift heeft appellant dit laatste naar voren gebracht. Gelet daarop heeft het college ten onrechte de aanvraag van appellant slechts opgevat als een aanvraag om (vergoeding van de kosten van) begeleiding tijdens het aangepast vervoer per taxibus en had het college in het licht van het bepaalde in artikel 4, vierde lid, van de Wet, gelezen in samenhang met het bepaalde in artikel 1, onder h, van de Verordening allereerst dienen te onderzoeken of het aangepast vervoer per taxibus voor de dochter van appellant, gezien haar specifieke handicap en de problemen die zich in verband daarmee tijdens dat vervoer hadden voorgedaan, wel passend kan worden geacht en kleinschaliger vervoer per taxi niet aangewezen was. Daarbij wordt er op gewezen dat in de Verordening onder aangepast vervoer tevens verstaan wordt vervoer per taxi en dat de uitvoering daarvan zonodig ook op individuele basis kan plaatsvinden. Het college heeft dit ten onrechte nagelaten zoals het, gelet op het bepaalde in artikel 18, tweede lid, van de Verordening, eveneens ten onrechte heeft nagelaten om nader en op deze aanvraag toegespitst advies in te winnen van de commissie voor de begeleiding dan wel van andere deskundigen. De rechtbank heeft een en ander miskend.
Vorenbedoeld onderzoek dient, anders dan de rechtbank kennelijk als uitgangspunt heeft gehanteerd vooraf te gaan aan de beantwoording van de vraag of sprake is van een bijzondere omstandigheid, als bedoeld in artikel 29 van de Verordening, op grond waarvan het college kan afwijken van de in de Verordening neergelegde bepalingen. Hoewel de rechtbank dat niet heeft onderkend, heeft zij, gelet op het voorgaande, niettemin terecht geconcludeerd - zij het op onjuiste gronden - dat het besluit van 26 april 2005 wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel dient te worden vernietigd.
2.4. Hetgeen appellant overigens omtrent de begeleiding van zijn dochter tijdens het vervoer met de taxibus heeft aangevoerd, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.
2.5. Het hoger beroep is in verband met het onder 2.3.1. overwogene gegrond, en de aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop die berust te worden bevestigd.
2.6. Nu het nieuwe besluit van 5 juli 2005 is gebaseerd op de, naar uit het vorenoverwogene volgt, onjuiste overwegingen in de aangevallen uitspraak, is het daartegen ingestelde beroep gegrond en komt dat besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel voor vernietiging in aanmerking. Het college dient opnieuw op de bezwaren van appellant te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
2.7. De Afdeling acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak met verbetering van de gronden waarop deze rust;
III. verklaart het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 5 juli 2005 gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland van 5 juli 2005;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 34,37 (zegge: vierendertig euro en zevenendertig cent); het dient door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2006