ECLI:NL:RVS:2006:AX8547

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200508451/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Lage Bothofstraat door gemeenteraad Enschede

Op 14 juni 2006 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Lage Bothofstraat' door de gemeenteraad van Enschede. Dit bestemmingsplan werd op 31 januari 2005 vastgesteld op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. De goedkeuring door de gedeputeerde staten van Overijssel volgde op 16 augustus 2005. Appellanten, waaronder Manpro Projectontwikkeling B.V., hebben hiertegen beroep ingesteld, omdat zij meenden dat het plan in strijd was met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. De Afdeling heeft de zaak op 18 mei 2006 behandeld, waarbij de appellanten en de gemeente vertegenwoordigd waren door hun advocaten.

De Afdeling oordeelde dat de gemeenteraad in beginsel de vrijheid heeft om, bij gewijzigde planologische inzichten, een bestemmingsplan vast te stellen dat afwijkt van eerder gemaakte afspraken. De appellanten hadden verwacht dat de gemeenteraad de uitgangspunten van het voorbereidingsbesluit van 1 september 2003 zou handhaven, maar de Afdeling stelde vast dat de gemeenteraad in zijn beleidsnota's een andere visie had neergelegd. De Afdeling concludeerde dat de goedkeuring van het bestemmingsplan door de gedeputeerde staten niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening en dat er geen aanleiding was om het besluit te vernietigen.

Het beroep van de appellanten werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van de gemeenteraad bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de noodzaak voor appellanten om rekening te houden met veranderende beleidsvisies.

Uitspraak

200508451/1.
Datum uitspraak: 14 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"Manpro Projectontwikkeling B.V.", gevestigd te Almere en anderen,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2005 heeft de gemeenteraad van Enschede, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 januari 2005, het bestemmingsplan "Lage Bothofstraat" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 augustus 2005, kenmerk RWB/2005/622, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 5 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 oktober 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 december 2005.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. R. van der Hooft, advocaat te Opmeer, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. van Maurik, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Enschede, vertegenwoordigd door mr. drs. J. van der Noord, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellanten
2.3.    Appellanten stellen in beroep, mede onder verwijzing naar hun bedenkingen, dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Tussen de gemeente en appellanten heeft overleg plaatsgevonden over een wenselijke indeling van het bedrijventerrein aan de Lage Bothofstraat ten behoeve van een groot aantal vierkante meters detailhandel. Appellanten hebben gemeend geen bouwplan in te dienen doch overeenstemming te bereiken met de gemeente. De wensen die appellanten op enig moment kenbaar hebben gemaakt zijn opgenomen in het voorbereidingsbesluit van 1 september 2003. Het ontwerp-bestemmingsplan en het vastgestelde plan wijken hiervan af. Appellanten stellen dat het plan en het bestreden besluit met name in strijd zijn met het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel.
Het bestreden besluit
2.4.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening en het recht te achten en heeft dit plan goedgekeurd. Verweerder stelt dat de vraag of er voorafgaande aan de bestemmingsplanprocedure wel of geen juridisch bindende afspraken zijn gemaakt tussen appellanten en de gemeente als een op zichzelf staande privaatrechtelijke zaak tussen partijen beschouwd dient te worden. Verweerder stelt dat geen sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden die de gemeenteraad van Enschede had moeten betrekken bij het besluit tot vaststelling van het plan.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    Bij besluit van 1 september 2003, in werking getreden met ingang van 12 september 2003, heeft de gemeenteraad van Enschede een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening genomen voor een gebied gelegen aan de Lage Bothofstraat. Blijkens het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 augustus 2003 liggen, voor zover hier van belang, de volgende overwegingen aan dit voorbereidingsbesluit ten grondslag:
"5. Het heeft daarna enige tijd geduurd voordat zowel de ontwikkelaar als de gemeente tot de conclusie kwamen dat het onverkort vasthouden aan de hiervoor omschreven eisen financieel niet haalbaar is. Dit inzicht heeft begin dit jaar geleid tot het volgende compromisvoorstel, waarover de onderhandelaars mondeling overeenstemming bereikten.
- Realisatie van maximaal 3000 vierkante meter brutovloeroppervlakte ten behoeve van de vestiging van een supermarkt.
- Realisatie van maximaal 2000 vierkante meter brutovloeroppervlakte ten behoeve van perifere detailhandelsbedrijven, voor zover dit verplaatsingsgevallen betreft.
- Realisatie van 3000 tot 4000 vierkante meter brutovloeroppervlakte ten behoeve van de vestiging van de Zwarte Markt.
- Handhaving van het aanwezige bruto-vloeroppervlak voor ter plaatse reeds gevestigde zaken aan de Lage Bothofstraat (Edah, Jumper en Scapino) met een vloeroppervlakte van 2772 vierkante meter.
6. Tot ondertekening van de begin dit jaar opgestelde intentie- overeenkomst is het echter niet gekomen. De Lage Bothof C.V. heeft, mede als gevolg van financiële problemen bij één van de leden, het Burgfonds B.V. verzocht om te participeren in dit project. De ontwikkelingscombinatie heeft in haar nieuwe samenstelling duidelijk gemaakt niets meer te voelen voor een ontwikkeling van het project binnen de door de gemeente gestelde randvoorwaarden en heeft aangegeven slechts de op dit perceel neergelegde bestemming te willen verwezenlijken. Als belangrijkste reden daarvoor is aangevoerd dat zij vreest in tijdrovende bestemmingsplanprocedures terecht te zullen komen.
9. Voorgesteld wordt om voor het onderhavige terrein een voorbereidingsbesluit te nemen, ter voorkoming van ongewenste ontwikkelingen. Het nemen van een voorbereidingsbesluit heeft tot gevolg dat de beslissing op binnenkomende bouwaanvragen gedurende de periode van maximaal een jaar wordt aangehouden. Wij zijn voornemens gedurende die periode een bestemmingsplan in procedure te brengen, waaraan de in overweging 5 genoemde uitgangspunten ten grondslag liggen."
2.5.2.    Tussen partijen is niet in geschil dat de in overweging 2.5.1. vermelde uitgangspunten niet aan het plan ten grondslag zijn gelegd.
2.5.3.    In de gemeentelijke beleidsnota "Stedenbouwkundige visie Lage Bothof" van 27 januari 2004, waarmee de Stadsdeelcommissie Oost op 10 februari 2004 heeft ingestemd, is op pagina 15 de grondgedachte achter de stedenbouwkundige visie van het plangebied neergelegd:
"De grondgedachte achter de stedenbouwkundige visie komt uit het model "bouwen in de spoorzone". Het model omvat de volgende basis uitgangssituatie:
-    Stedelijke woonlocatie
-    Circa 240-280 appartementen
-    Circa 5000 (-6000) m2 ruimte voor economische- en maatschappelijke functies en perifere detailhandel
-    Geen plaats voor de Zwarte Markt."
2.5.4.    De gemeenteraad heeft op 14 juni 2004 de "Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2003" vastgesteld. In deze nota is op basis van onderzoek aangegeven dat een uitbreiding van het detailhandelsvolume op de locatie aan de Lage Bothofstraat niet wenselijk wordt geacht.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    De Afdeling stelt voorop dat, gelet op het voornemen van de gemeenteraad van Enschede zoals dat is neergelegd in met name de punten 5 en 9 van het voorbereidingsbesluit van 1 september 2003, bij appellanten de verwachting kon ontstaan dat de gemeenteraad een bestemmingsplan zou vaststellen waaraan dezelfde uitgangspunten ten grondslag zouden worden gelegd. Dit neemt echter niet weg dat aan de gemeenteraad in beginsel de vrijheid toekomt in geval van gewijzigde planologische inzichten met betrekking tot het plangebied een bestemmingsplan vast te stellen waarin genoemde uitgangspunten niet zijn overgenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat gewijzigde planologische inzichten in dit geval zijn neergelegd in de Stedenbouwkundige Visie Lage Bothof van 27 januari 2004 en de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2003, vastgesteld door de gemeenteraad op 14 juni 2004. Deze gemeentelijke beleidsnota's bevatten een duidelijke visie omtrent de ruimtelijke invulling van het plangebied in afwijking van de eerder vastgestelde uitgangspunten. Gelet op enerzijds het belang van appellanten dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan de uitgangspunten, die zijn neergelegd in het voorbereidingsbesluit van 1 september 2003, zou handhaven en anderzijds de ruimtelijke belangen die aan het plan ten grondslag zijn gelegd, heeft verweerder redelijkerwijs geen doorslaggevende betekenis behoeven toe te kennen aan het belang van appellanten.
2.7.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2006
12-521.